In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 17 september 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting en bijbehorende boetes die aan belanghebbende zijn opgelegd over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022. De inspecteur had de naheffingsaanslag en een betaalverzuimboete van € 50 verminderd tot nihil, maar de aangifteverzuimboete van € 68 bleef gehandhaafd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beslissingen, maar zijn bezwaar tegen de aangifteverzuimboete werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Tijdens de zitting op 12 juli 2024 verzocht belanghebbende om uitstel van de behandeling van zijn beroep, wat door de rechtbank werd afgewezen. Tevens diende hij een wrakingsverzoek in, dat ook werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er gewichtige redenen waren voor uitstel en dat zijn rechten niet waren geschonden. De rechtbank heeft het beroep in zaaknummer 22/4226 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en de aangifteverzuimboete verminderd tot nihil. In zaaknummer 23/3176 werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de griffier een bedrag van € 134 aan belanghebbende terugbetaalt en dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoedt, met wettelijke rente indien dit niet tijdig wordt betaald.