ECLI:NL:RBZWB:2024:6407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
BRE 22/4226 en 23/3176
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en boetes door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 17 september 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting en bijbehorende boetes die aan belanghebbende zijn opgelegd over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022. De inspecteur had de naheffingsaanslag en een betaalverzuimboete van € 50 verminderd tot nihil, maar de aangifteverzuimboete van € 68 bleef gehandhaafd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beslissingen, maar zijn bezwaar tegen de aangifteverzuimboete werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Tijdens de zitting op 12 juli 2024 verzocht belanghebbende om uitstel van de behandeling van zijn beroep, wat door de rechtbank werd afgewezen. Tevens diende hij een wrakingsverzoek in, dat ook werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er gewichtige redenen waren voor uitstel en dat zijn rechten niet waren geschonden. De rechtbank heeft het beroep in zaaknummer 22/4226 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en de aangifteverzuimboete verminderd tot nihil. In zaaknummer 23/3176 werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de griffier een bedrag van € 134 aan belanghebbende terugbetaalt en dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoedt, met wettelijke rente indien dit niet tijdig wordt betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4226 en 23/3176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 juli 2022 en 27 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig bij het opleggen van de naheffingsaanslag is aan belanghebbende een betaalverzuimboete van € 50 en een aangifteverzuimboete van € 68 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de 1.1 vermelde beschikkingen. De inspecteur heeft bij uitspraak van 29 juli 2022 de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete tot nihil verminderd en de aangifteverzuimboete gehandhaafd (zaaknummer 22/4226).
1.3.
Met dagtekening 29 april 2023 heeft de ontvanger een aanmaning gestuurd met betrekking tot de aangifteverzuimboete van € 68. Daarbij is een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bij brief van 4 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen de “aanmaning en de daarin opgenomen boete(s) en kosten”. De ontvanger heeft de aanmaningskosten op 15 mei 2023 verminderd naar nihil. De inspecteur heeft de brief van 4 mei 2023 opgevat als een (tweede) bezwaar tegen de aangifteverzuimboete van € 68. Bij uitspraak van 27 mei 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer 23/3176).
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft op 9 juli 2024 verzocht de behandeling van het beroep op de zitting van 12 juli 2024 voor onbepaalde termijn te verdagen. Daarnaast heeft belanghebbende aangegeven dat, voor het geval dat aan zijn verzoek niet wordt tegemoetgekomen, zijn schrijven tevens heeft te gelden als wrakingsverzoek.
1.6.
Op 10 juli 2024 heeft de rechtbank het verzoek van belanghebbende om verdaging van de zitting van 12 juli 2024 afgewezen. Op 11 juli 2023 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek. [1]
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 juli 2024 zijn wrakingsverzoek van 10 juli 2024 (ontvangen bij het cluster bestuursrecht) aangevuld.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3] . Belanghebbende was niet aanwezig.
1.9.
De overige beroepen van belanghebbende (zaaknummers 21/3777, 22/4227 en 23/3173), de beroepen van [B.V.] . (zaaknummers 22/1201, 22/1205, 22/5351, 22/5352, 23/3172, 23/3174, 23/3245 tot en met 23/3251) en het beroep van [naam] (zaaknummer 21/5929) zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
1.10.
Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.11.
Belanghebbende heeft op 25 juli 2024 een brief ingediend waarin onder meer naar de ingediende brief van 11 juli 2024 wordt verwezen en waarin wederom wordt verzocht om wraking.
1.12.
De wrakingskamer heeft op 15 augustus 2024 het (deels nieuwe) verzoek tot wraking van de behandelend rechter deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek. [2]
1.13.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Afwijzing verdagingsverzoek
2. De rechtbank stelt voorop dat zij bij de beslissing om de zitting al dan niet uit te stellen, rekening houdt met verschillende belangen, waaronder die van alle bij de procedure betrokken partijen, alsook het belang van een goede rechtspleging die is gediend met een voortvarende behandeling van de zaak.
2.1.
Na een uitnodiging voor de zitting moet een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting zo mogelijk schriftelijk, onder aanvoering van gewichtige redenen en tijdig, worden ingediend. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheid is gebleken. [3] De gewichtige redenen worden afgewogen tegen het maatschappelijke belang van een doelmatige voortgang van het behandelen van beroepszaken.
2.2.
De uitnodigingsbrief voor de zitting van 12 juli 2024 is met dagtekening 28 mei 2024 naar partijen verzonden. Op 9 juli 2024 heeft belanghebbende verzocht alle beroepen (onder 1.9) tot nader order aan te houden. Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat door de instrumentele collusie van de rechtspraak zijn elementaire rechten zijn geschonden. Hem is daarmee het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter ontnomen. Door de gedragingen van de Belastingdienst en de rechtspraak is aan belanghebbende ernstige schade toegebracht, waardoor hij niet in staat is om de terechtzittingen van vrijdag 12 juli 2024 bij te wonen.
2.3.
De rechtbank heeft op 10 juli 2024 beslist dat het verzoek (tot verdaging tot nader order) niet voor toewijzing in aanmerking komt. Die beslissing is op dezelfde dag per gewone en aangetekende post naar belanghebbende verzonden. Daarnaast is een afschrift van die beslissing op 11 juli 2024 door een koerier in de brievenbus van belanghebbende gedeponeerd. De rechtbank heeft bij haar beslissing overwogen dat het verzoek zeer kort voor de zitting is gedaan en dat daarbij niet is onderbouwd waarom het verzoek niet eerder had kunnen worden gedaan. Tevens heeft belanghebbende op geen enkele wijze aangetoond dat door toedoen van de rechtbank (en de Belastingdienst) zijn elementaire rechten zijn geschonden en dat hij daardoor ernstige schade heeft geleden met als gevolg dat hij daarom de zittingen niet zou kunnen bijwonen. Gelet hierop heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er tijdig en om gewichtige redenen om uitstel is verzocht. Daar komt in dit geval nog bij dat belanghebbende om uitstel voor onbepaalde tijd heeft verzocht hetgeen in de weg staat aan een doelmatige procesgang.
Wrakingsverzoeken
2.4.
De beslissing van de wrakingskamer van 11 juli 2024 is op dezelfde dag door een koerier, na tevergeefs te hebben aangebeld, in de brievenbus van belanghebbende achtergelaten. Belanghebbende heeft daarna, om 22.18 uur, langs digitale weg aanvullende gronden voor wraking ingediend. Dit stuk is niet ingediend bij het portaal belastingrecht maar bij het portaal van “klassiek” bestuursrecht en is in de loop van 12 juli 2024 doorgezet naar de griffie van belastingrecht. Daar is het op maandag 15 juli 2024 in behandeling genomen.
2.5.
Vanaf het moment dat een wrakingsverzoek wordt ingediend, mag de rechter met betrekking tot de in geschil zijnde zaken geen enkele werkzaamheid meer verrichten (totdat op het wrakingsverzoek is beslist). Echter, omdat het wrakingsverzoek van 11 juli 2024 de rechter op 12 juli 2024 niet bekend was, heeft de mondelinge behandeling van de zaken op die dag om respectievelijk 9.30 uur, 10.30 uur en 11.30 uur plaatsgevonden. De wrakingskamer heeft daarover in haar beslissing van 15 augustus 2024 opgemerkt:
“Zo mag er naar het oordeel van de wrakingskamer niet van worden uitgegaan dat een rechter
voor een zitting die om 9.30 uur plaatsvindt nog kennisneemt van elektronische post die de
avond daarvoor wordt toegezonden. Verzoekers mochten er dan ook niet van uitgaan dat de
gestuurde e-mailberichten van 11 juli 2024 om 22:18 uur de rechter en daarmee ook de
wrakingskamer redelijkerwijs tijdig zouden bereiken. Om dat te bewerkstelligen hadden
verzoekers hun aanvulling op het wrakingsverzoek geruime tijd voor de zitting moeten
versturen en niet pas laat op de avond voorafgaand aan de zitting. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het voor rekening en risico van verzoekers komt dat hun aanvulling op het wrakingsverzoek van 9 juli 2024 de rechter en daarmee ook de wrakingskamer niet heeft bereikt. De rechter treft hiervoor geen blaam: hij was immers niet bekend en kon ook redelijkerwijs niet bekend zijn met de aanvulling op het wrakingsverzoek.”
De rechtbank volgt het oordeel van de wrakingskamer. Dat betekent dat het onderzoek niet heropend wordt.
Vooraf; hoogte griffierecht
3. In elke zaak is van belanghebbende griffierecht van € 184 geheven. Belanghebbende is het daar niet mee eens en stelt dat hij € 50 griffierecht is verschuldigd.
3.1.
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaken het griffierecht, op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht [4] , € 50 bedraagt. De rechtbank zal daarom de griffier gelasten in elke zaak € 134 aan belanghebbende terug te betalen.
Zaaknummer 22/4226
4. De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift in zaaknummer 22/4226 een (tweede) uitspraak op bezwaar met dagtekening 29 juli 2022 gevoegd waaruit blijkt dat de eerder vastgestelde boete van € 68 is verminderd tot nihil. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat de rechtbank ervan mag uitgaan dat de aangifteverzuimboete naar nihil is verminderd.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar van 29 juli 2022 waaruit blijkt dat de aangifteverzuimboete door de inspecteur is gehandhaafd. De bij het verweerschrift gevoegde uitspraak, waarin de boete is verminderd tot nihil is eveneens gedagtekend op 29 juli 2022, maar bevat geen adresgegevens van belanghebbende. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vermindering niet aan belanghebbende is verzonden en dus ook niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Zekerheidshalve zal de rechtbank niet overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vanwege het ontbreken van belang, maar zal zij het beroep gegrond verklaren en de boete verminderen tot nihil.
Zaaknummer 23/3176
4.2.
De inspecteur heeft met betrekking tot het (tweede) bezwaar van belanghebbende tegen de aangifteverzuimboete, ontvangen door de inspecteur op 8 mei 2023, op 27 mei 2023 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen brengt mee dat met het doen van een uitspraak op bezwaar de behandeling van het bezwaar eindigt. De nadere beslissing op bezwaar van 27 mei 2023 is dan ook niet is aan te merken als een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld. [5] Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep in zaaknummer 22/4226 is gegrond. De inspecteur dient daarom het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De rechtbank constateert dat belanghebbende in de onderhavige procedure zelf het bezwaar- en het beroepschrift heeft ingediend. Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5.1.
Het beroep in zaaknummer 23/3176 is niet-ontvankelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht van € 50 niet terug.
5.2.
Belanghebbende heeft tot slot aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente ter zake van het griffierecht. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [6]

Beslissing

Zaaknummer 22/4226
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 29 juli 2022 (zie 1.2);
  • vermindert de aangifteverzuimboete tot nihil;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank inzake het geheven griffierecht van € 184, een bedrag van € 134 aan belanghebbende terugbetaalt;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoedt;
  • beslist dat, voor zover het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Zaaknummer 23/3176
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank inzake het geheven griffierecht van € 184, een bedrag van € 134 aan belanghebbende terugbetaalt;
  • beslist dat, voor zover het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 17 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland West-Brabant 11 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5036.
2.Rechtbank Zeeland West-Brabant 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5857.
3.Artikel 2.13, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, Staatscourant 2023, 32442.
4.Artikel 1 aanhef en letter c Regeling verlaagd griffierecht.
5.Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
6.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.