ECLI:NL:RBZWB:2024:5857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
425151 HA RK 24-143 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Peters
  • mr. Breeman
  • mr. Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke en belastingrechtelijke procedures met betrekking tot vermeende vooringenomenheid

Op 15 augustus 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekers, die zich niet konden vinden in de onpartijdigheid van de rechter die hen in eerdere procedures had behandeld. Het wrakingsverzoek was ingediend op 9 juli 2024, met aanvullende gronden op 11 en 25 juli 2024. De verzoekers stelden dat de rechter feiten en omstandigheden had vervalst, wat zou hebben geleid tot onrechtmatige vonnissen ten laste van hen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers niet tijdig hun gronden hadden aangevoerd en dat de rechter niet vooringenomen was. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek deels niet-ontvankelijk was en voor het overige kennelijk ongegrond. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/425151 HA RK 24-143
beslissing van 15 augustus 2024 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker 1] B.V.,
gemachtigde: [verzoeker 3] ,
[verzoeker 2] ,
gemachtigde: [verzoeker 3] ,
[verzoeker 3] ,
verder te noemen: verzoekers.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers met nummers BRE 23/1155,
BRE 23/3173, BRE 21/3777, BRE 21/5929, BRE 22/4227, BRE 22/4226, BRE 23/3176, BRE 23/10373, BRE 23/3172, BRE 23/3245, BRE 23/3246, BRE 23/3247, BRE 23/3248, BRE 23/3249, BRE 23/3250, BRE 23/3251, BRE 22/5351, BRE 22/3252, BRE 22/5352, BRE 22/1201, BRE 22/1205 en BRE 21/1402;
  • het bericht van 9 juli 2024 van verzoekers waarin zij een wrakingsverzoek hebben gedaan voor het geval de rechtbank niet aan het verzoek tot aanhouding tegemoet komt;
  • de wrakingsbeslissing van 11 juli 2024, welke diezelfde dag per koerier bij verzoekers bezorgd;
  • het bericht van verzoekers van 11 juli 2024, waarin zij een aanvulling doen op het gestuurde wrakingsverzoek van 9 juli 2024. Dit bericht is verstuurd om 22.18 uur;
  • het bericht van verzoekers van 25 juli 2024, waarin zij opnieuw refereren aan het gedane wrakingsverzoek;
  • het e-mailbericht van 13 augustus 2024 van mr. De Werd, hierna te noemen de rechter, waarin hij onder meer kenbaar heeft gemaakt niet in het wrakingsverzoek te berusten.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer BRE 23/1155, BRE 23/3173, BRE 21/3777, BRE 21/5929, BRE 22/4227, BRE 22/4226, BRE 23/3176, BRE 23/10373, BRE 23/3172, BRE 23/3245, BRE 23/3246, BRE 23/3247, BRE 23/3248, BRE 23/3249, BRE 23/3250, BRE 23/3251, BRE 22/5351,
BRE 22/5352, BRE 22/1201, BRE 22/1205 en BRE 21/1402
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekers hebben bij bericht van 11 juli 2024, waarbij zij vermelden:
“in aanvulling op het bericht van 9 juli 2024 merken belanghebbenden mbt verhindering, aanhouding en wraking nog het navolgende op.”,het volgende als aanvullende gronden opgenomen. Zo voeren verzoekers aan dat de rechter in het jaar 2021 zaken van verzoekers heeft behandeld die nauw met de huidige zaken samenhangen en waar de rechter
“feiten en omstandigheden heeft vervalst om op grond daarvan – in strijd met de waarheid – te komen tot gemanipuleerde vonnissen waarmee de Rechtbank op onrechtmatige wijze valse titels ten laste van belanghebbenden aan de Belastingdienst heeft geleverd.”Om die reden achten verzoekers de rechter in de zaken die nu voorliggen onvoldoende onpartijdig en onvoldoende onafhankelijk. Daarnaast voeren verzoekers aan dat in de procedures die nu voorliggen meermaals (procedurele) incidenten hebben voorgedaan die geleid hebben tot onnodig en/of onaanvaardbaar nadeel aan de zijde van verzoekers.
3.2.
Verzoekers hebben bij bericht van 25 juli 2024 het volgende aan hun verzoek tot wraking neergelegd:
de rechter heeft de verzoeken van 11 juli 2024 naast zich neergelegd;
het wrakingsverzoek van 11 juli 2024 is ten onrechte niet ter behandeling aan de wrakingskamer doorgezonden door de rechter;
de zitting van 12 juli 2024 heeft laten plaatsvinden, buiten aanwezigheid van belanghebbenden;
at alles zonder belanghebbenden daarvan (tijdig) in kennis te stellen.
Hierdoor is verzoekers hun recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter ontnomen. Door het voorgaande is het verzoekers namelijk onmogelijk gemaakt om hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten. Daarnaast is het verzoekers onmogelijk gemaakt zich te verweren tegen de standpunten van de Belastingdienst en is de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld om buiten de daarvoor toegestane termijnen stukken in het geding te brengen, waarbij verzoekers niet in de gelegenheid zijn gesteld om daar bezwaar tegen te maken. Ook is tijdens de mondelinge behandeling van 12 juli 2024 geen tijd gemaakt voor het doen horen van getuigen en/of deskundigen van verzoekers, terwijl zij daar eerder expliciet om hebben gevraagd. Tot slot zijn verzoekers de mogelijkheid ontnomen om eventuele vragen van de rechtbank te beantwoorden, alsmede aanvullende informatie en/of nadere stukken aan te leveren, terwijl de rechtbank deze mogelijkheid wel heeft geboden aan de belastingdienst.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft in zijn rectie kenbaar gemaakt dat hij niet berust in het wrakingsverzoek. Daarnaast heeft hij de feitelijke gang van zaken nog eens toegelicht en voorts naar de revelante wettelijke artikelen verwezen.

5.De beoordeling

Beoordelingskader
5.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekers aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekers geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
5.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoekers aangevoerde wrakingsgronden niet geconcludeerd kan worden dat de rechter ten aanzien van verzoekers vooringenomen zijn of dat hun vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt.
5.5.
In artikel 8:16, eerste lid van de Awb is bepaald dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding vormen voor het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden en het derde lid van dat artikel voegt daar aan toe dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De wrakingskamer leidt hieruit af dat het verzoekers niet vrijstond om de wrakingsgronden uit het verzoek van 9 juli 2024 nader aan te vullen met nieuwe wrakingsgronden, die op
9 juli 2024 aan verzoekers bekend waren of konden zijn.
5.6.
Op het wrakingsverzoek van 9 juli 2024 is op 11 juli 2024 door de wrakingskamer beslist en die beslissing is diezelfde dag aan verzoekers en aan de gewraakte rechter kenbaar gemaakt. Niet alleen konden verzoekers - gelet op hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen - het wrakingsverzoek niet meer aanvullen, de aanvulling van 11 juli, 22.18 uur, is ook te laat ingediend, want de wrakingskamer had al beslist op het verzoek.
5.7.
Als een partij een wrakingsverzoek wenst in te dienen of zijn verzoek wenst aan te vullen en dat niet mondeling tijdens een zitting doet, zal die partij ervoor moeten zorgen dat het verzoek dermate tijdig wordt gedaan dat het bericht de rechter dan wel de wrakingskamer nog bereikt voordat de wrakingszaak is geëindigd. Die tijdigheid hangt af van het gekozen middel om het verzoek in te dienen, waarbij verzoeker er rekening mee moet houden dat het enige tijd kan duren voordat een verzoek na verzending is aangekomen op de rechtbank en dat het zeker ook enige tijd kan kosten voordat het bericht wordt verwerkt en naar de rechter of de wrakingskamer wordt gezonden. Als een verzoek de rechter of de wrakingskamer niet tijdig bereikt, dient dat doorgaans voor verantwoordelijkheid van een verzoeker te komen.
Zo mag er naar het oordeel van de wrakingskamer niet van worden uitgegaan dat een rechter voor een zitting die om 9.30 uur plaatsvindt nog kennisneemt van elektronische post die de avond daarvoor wordt toegezonden. Verzoekers mochten er dan ook niet van uitgaan dat de gestuurde e-mailberichten van 11 juli 2024 om 22:18 uur de rechter en daarmee ook de wrakingskamer redelijkerwijs tijdig zouden bereiken. Om dat te bewerkstelligen hadden verzoekers hun aanvulling op het wrakingsverzoek geruime tijd voor de zitting moeten versturen en niet pas laat op de avond voorafgaand aan de zitting. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het voor rekening en risico van verzoekers komt dat hun aanvulling op het wrakingsverzoek van 9 juli 2024 de rechter en daarmee ook de wrakingskamer niet heeft bereikt. De rechter treft hiervoor geen blaam: hij was immers niet bekend en kon ook redelijkerwijs niet bekend zijn met de aanvulling op het wrakingsverzoek.
5.8.
De wrakingskamer ziet de aanvulling van 11 juli 2024 om 22:18 uur en de nadere toelichting van 25 juli 2024 als een nieuw wrakingsverzoek en zal thans op dat verzoek ingaan. Daarbij is de hiervoor gegeven uitleg van artikel 8:16 van de Awb leidend. Dat betekent dat verzoekers slechts in een nieuw wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen als het om andere wrakingsgronden gaat dan in het eerste verzoek zijn aangevoerd en als die nieuwe gronden ook niet eerder (bij het eerste verzoek) hadden kunnen worden ingediend.
5.9.
Voor zover verzoekers klagen over het feit dat de rechter ondanks hun nieuwe verzoek toch de zaken op 12 juli 2024 inhoudelijk heeft behandeld, wijst de wrakingskamer naar overweging 4.7: de rechter treft hiervoor geen blaam. Er is ook geen reden om aan te nemen dat de rechter door de zaken te behandelen vooringenomen is ten aanzien verzoekers of dat hun vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.10.
Voor zover verzoekers thans aanvoeren dat de rechter in het jaar 2021 zaken van verzoekers heeft behandeld die nauw met de huidige zaken zouden samenhangen en waarin de rechter volgens verzoekers “feiten en omstandigheden heeft vervalst om op grond daarvan – in strijd met de waarheid – te komen tot gemanipuleerde vonnissen waarmee de Rechtbank op onrechtmatige wijze valse titels ten laste van belanghebbenden aan de Belastingdienst heeft geleverd.” heeft te gelden dat verzoekers die wrakingsgronden direct bij hun verzoek van 9 juli 2024 hadden dienen aan te voeren. Het wrakingsverzoek is in zoverre niet-ontvankelijk.
5.11.
De wrakingskamer merkt tot slot op dat een deel van de problemen bij de behandeling van de wrakingsverzoeken voortkomt uit het feit dat verzoekers zich onbereikbaar houden voor de wrakingskamer. Van verzoekers was en is geen e-mailadres bekend. Door de griffie is daarom geprobeerd om verzoekers te bereiken op de van hen bekende telefoonnummers om op die manier een e-mailadres te achterhalen zodat de beslissing kon worden toegestuurd. Eén telefoonnummer bleek niet meer te bestaan en het andere telefoonnummer was uitgeschakeld. Om die reden is besloten om de wrakingsbeslissing, naast dat deze per post werd verstuurd (die verzoekers niet tijdig zou kunnen bereiken), deze ook per koerier aan verzoekers af te laten geven, zodat verzoekers de beslissing tijdig zouden ontvangen voor de zitting van 12 juli 2024. Op 11 juli 2024 ontving de wrakingskamer van de koerier bericht dat bij verzoekers is aangebeld, maar dat niet werd opengedaan, waarna de beslissing in de brievenbus is achtergelaten. De wrakingskamer gaat er dan ook van uit dat de wrakingsbeslissing verzoekers tijdig heeft bereikt, vóór de zitting van 12 juli 2024. De wrakingskamer is van oordeel dat van haar niet méér verwacht kan worden dan zij heeft gedaan om verzoekers tijdig te informeren over de wrakingsbeslissing. Dat verzoekers ondanks al deze pogingen van de wrakingskamer de beslissing niet tijdig zouden hebben ontvangen en/of gezien dient daarom voor rekening en risico van verzoekers te komen. Het ligt op de weg van verzoekers om bij het doen van een wrakingsverzoek, waarvan bekend is dat dit binnen korte termijn moet worden afgedaan (zie ook artikel 3 lid 3 het wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant) gegevens kenbaar te maken waarop zij bereikbaar zijn.
Conclusie
5.12.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoekers vooringenomen is of dat hun vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
5.13.
Omdat sprake is van een deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.
Opmerkingen van verzoekers over de wrakingsbeslissing van 11 juli 2024
5.14.
Verzoekers hebben ook kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden in de wrakingsbeslissing van 11 juli 2024 en stellen dat de in de beslissing genoemde jurisprudentie onjuist is uitgelegd. De wrakingskamer zal niet nader ingaan op de inhoud van de beslissing omdat de behandeling van het verzoek door het geven van de beslissing is afgerond. Dit laat de wrakingskamer geen ruimte om inhoudelijk nader in te gaan op de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met BRE 23/1155, BRE 23/3173, BRE 21/3777, BRE 21/5929, BRE 22/4227, BRE 22/4226, BRE 23/3176, BRE 23/10373, BRE 23/3172, BRE 23/3245, BRE 23/3246, BRE 23/3247, BRE 23/3248, BRE 23/3249, BRE 23/3250, BRE 22/3252 BRE 23/3251, BRE 22/5351, BRE 22/5352, BRE 22/1201, BRE 22/1205 en BRE 21/1402 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 15 augustus 2024 door mr. Peters, mr. Breeman en mr. Broeders en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.