ECLI:NL:RBZWB:2024:6284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
AWB-22_5283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake WOZ woning met betrekking tot immateriële schadevergoeding

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een hersteluitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB-22_5283. Deze uitspraak betreft een herziening van een eerdere uitspraak van 12 juni 2024, waarin de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 37,50 voor immateriële schade aan de belanghebbende. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, had op 30 juli 2024 een herzieningsverzoek ingediend, waarin werd gesteld dat de naam van de heffingsambtenaar in de eerdere uitspraak onjuist was vermeld. De rechtbank bevestigde dat de juiste naam van de heffingsambtenaar 'Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland' is, en dat de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) verantwoordelijk is voor de schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een misslag in het dictum van de eerdere uitspraak was, waarbij abusievelijk de heffingsambtenaar was veroordeeld in plaats van de Staat. De rechtbank heeft deze fout gecorrigeerd en de uitspraak verbeterd, zodat de Staat nu wordt veroordeeld tot het betalen van de immateriële schadevergoeding van € 37,50 aan de belanghebbende. De rechtbank heeft verder aangegeven dat er geen aanleiding is voor een herstelbeslissing op andere punten die door de heffingsambtenaar zijn aangevoerd.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, in aanwezigheid van griffier W.M.C. Oomen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze hersteluitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5283
hersteluitspraak van 11 september 2024 ter verbetering van de uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. van der Weide, verbonden aan Bezwaarmaker.nl),
en
de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland(gemeente Schouwen-Duiveland).
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in deze zaak op 12 juni 2024 uitspraak gedaan. De heffingsambtenaar heeft op 30 juli 2024 een herzieningsverzoek ingediend. Hierin heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat in het dictum de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 37,50 van immateriële schade aan belanghebbende. Gezien rechtsoverweging 9.3 moet dit de Staat zijn. Verder stelt de heffingsambtenaar, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 november 2023 ECLI:NL:HR:2023:1526, dat ten onrechte een proceskostenvergoeding wordt toegekend voor het indienen van het verzoek tot immateriële schadevergoeding
1.1.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank een misslag bevat. Op pagina 1 van de uitspraak staat als naam van de heffingsambtenaar “Sabewa Zeeland”. Dit is een andere heffingsambtenaar dan degene die in de onderhavige zaak betrokken is.
1.2.
Ter voorkoming van misverstanden wordt deze misslag hierbij hersteld. Herstel van de misslag brengt mee dat de naam van de heffingsambtenaar komt te luiden: “Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland”.
1.3.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 9.3 van de uitspraak onder meer overwogen:
‘[…]Dit brengt mee dat 1/4 deel (€ 12,50) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 37,50) voor rekening van de Staat der Nederlanden.’
1.4.
In het dictum van de uitspraak heeft de rechtbank echter, onder meer, beslist:
De rechtbank:
[…]
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 37,50;
1.5.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak een fout bevat. In het dictum van de uitspraak is rechtsoverweging 9.3 namelijk abusievelijk niet juist tot uitdrukking gebracht. In het dictum van de uitspraak had niet de heffingsambtenaar, maar de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld moeten worden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van een bedrag van € 37,50.
1.6.
Herstel van deze fout brengt mee dat in het dictum de passage "veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 37,50;” wordt vervangen en komt te luiden:
“veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 37,50;”
1.7.
Voorts dient de Staat als procespartij in de uitspraak opgenomen te worden.
1.8.
Hetgeen de heffingsambtenaar voor het overige aanvoert,, betreft geen kennelijke misslag. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor een herstelbeslissing daarin.

Beslissing

De rechtbank verbetert de misslag in de uitspraak op de wijze als hiervoor in 1.2,1.6 en 1.7 beschreven en verstaat dat de uitspaak aldus verbeterd moet worden gelezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 11 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze hersteluitspraak staat geen hoger beroep dan wel een ander rechtsmiddel open (onder meer: arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2583 en van 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1449).