ECLI:NL:RBZWB:2024:6177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/1726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en schending van hoorrecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 531.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Belanghebbende stelt echter dat hij ten onrechte niet is gehoord, ondanks zijn verzoek daartoe. De rechtbank concludeert dat het hoorrecht van de belanghebbende is geschonden, maar dat dit niet leidt tot terugwijzing van de zaak, omdat partijen het eens zijn over de feiten. De rechtbank besluit zelf in de zaak te voorzien en de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende.

Daarnaast wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 41,67 aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat de belanghebbende recht heeft op schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 februari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 531.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Terneuzen voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. P. de Smit.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning (bouwjaar 2005) met een oppervlakte van 182 m², een aanbouw van 7 m² en een niet inpandige garage van 18 m² op een perceel van 656 m².
2.1.
In de aanvulling op het bewaarschrift van belanghebbende van 9 april 2022 staat – voor zover hier van belang – vermeld:
“Indien u voornemens bent mijn bezwaar (gedeeltelijk) af te wijzen, zou ik graag gehoord willen worden.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 504.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 531.000.
3.1.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslag OZB volgt dus oordeel over de waarde van de woning.
3.2.
De hiervoor genoemde bepaling strekt zich niet uit tot de overige aanslagen die op het biljet van 25 februari 2022 staan vermeld. Omdat belanghebbende tegen deze aanslagen geen gronden heeft aangevoerd, blijven deze aanslagen buiten de beoordeling.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending hoorrecht
4. Artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb de belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek. Aan een schending van de hoorplicht kan met toepassing van artikel 6:22 Awb worden voorbijgegaan indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet wordt benadeeld.
4.1.
Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord, terwijl hij daar in de aanvulling op zijn bezwaarschrift wel om heeft verzocht.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft ter zitting de gang van zaken in de bezwaarfase nader toegelicht. Daaruit blijkt dat belanghebbende op 31 januari 2023 gehoord zou worden. Bij aanvang van de hoorzitting is door de heffingsambtenaar verwezen naar de voorgenomen uitspraak op bezwaar. Belanghebbende had op dat moment de voorgenomen uitspraak op bezwaar niet ontvangen, waardoor de hoorzitting op aangeven van de heffingsambtenaar is uitgesteld. Aan belanghebbende is toegezegd dat, na toezending van de voorgenomen uitspraak op bezwaar, opnieuw een hoorzitting zou plaatsvinden. Belanghebbende heeft vervolgens de voorgenomen uitspraak op bezwaar ontvangen, maar is niet meer gehoord. De heffingsambtenaar heeft de hiervoor beschreven gang van zaken niet weersproken.
4.3.
De rechtbank is op basis van de hiervoor beschreven gang van zaken van oordeel dat belanghebbende ten onrechte niet is gehoord, terwijl belanghebbende daar in de aanvulling van het bezwaarschrift wel om heeft verzocht. Dat betekent dat het hoorrecht van belanghebbende is geschonden.
4.4.
Bij een schending van het hoorrecht moet de zaak als uitgangspunt worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar, zodat hij belanghebbende alsnog kan horen. De rechtbank ziet daar in dit geval echter geen aanleiding voor. Vast is komen te staan dat partijen het inmiddels eens zijn over de feiten. Het verschil in opvatting dat tussen partijen bestond over oppervlakte van de woning, is in het voordeel van belanghebbende beslecht. Belanghebbende is dus niet (langer) benadeeld door het uitblijven van een hoorgesprek en de rechtbank acht het dan ook weinig zinvol om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar om belanghebbende alsnog te horen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de geconstateerde schending van het hoorrecht passeren en zelf in de zaak voorzien.
4.5.
De rechtbank ziet aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende. Belanghebbende was door het uitblijven van een hoorgesprek genoodzaakt om in beroep te gaan omdat er kennelijk nog een geschil over de feiten tussen partijen bestond. De rechtbank rekent dit de heffingsambtenaar aan.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
5.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een waarderapport en taxatiematrix ten grondslag gelegd, die op 7 mei 2024 door [taxateur] zijn opgemaakt.
5.4.
In het waarderapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen bepaald op €553.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] te [plaats] . In het waarderapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
5.5.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft uitstraling, ligging, bouwjaar, oppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
5.6.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning.
5.7.
De stelling van belanghebbende dat zijn woning procentueel bezien sterker in waarde is gestegen dan de woning aan de [adres 5] , terwijl beide woningen jarenlang gelijk op zijn gegaan in waardestijging, kan belanghebbende niet baten. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen namelijk mee dat de waarde van een woning voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, waarbij wordt voorbijgegaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de woning is toegekend. [2] Gelet op het voorgaande zijn de procentuele stijgingen van de WOZ waarde van de woning zelf en de procentuele stijging van de WOZ-waarden van andere onroerende zaken niet van belang bij de waardebepaling van de woning. [3]
5.8.
De rechtbank merkt nog op dat jaarlijks ruim 9 miljoen WOZ-beschikkingen worden vastgesteld. [4] Het gros van de WOZ-beschikkingen wordt door middel van een geautomatiseerd proces – een modelmatige waardebepaling – vastgesteld. Het bestuursorgaan moet zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de gemaakte keuzes, aannames en gegevens. [5]
De bestuursrechtelijke procedure werkt als een soort trechter. Er zijn immers minder bezwaren dan beschikkingen en minder beroepen dan bezwaren. Dit heeft tot gevolg dat de heffingsambtenaar in staat is om steeds concretere informatie ter onderbouwing van de beschikte waarde aan te leveren. Op basis van vaste rechtspraak staat het de heffingsambtenaar vrij om in elke fase van het geding de beschikte waarde met nieuwe gegevens te onderbouwen.
5.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.
Handelwijze gemeente
6. De rechtbank constateert dat de handelwijze van de heffingsambtenaar tot de nodige frustratie en irritatie heeft geleid bij belanghebbende. De rechtbank acht dit zonder meer begrijpelijk.
6.1.
De communicatie tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende verdient geen schoonheidsprijs. Belanghebbende is niet gehoord, omdat hij nog geen voorgenomen uitspraak op bezwaar had ontvangen (zie hiervoor onder 3.4 e.v.). De voorgenomen uitspraak is alsnog naar hem toegezonden, maar Sabewa heeft deze voorgenomen uitspraak klaarblijkelijk beschouwd als definitieve uitspraak op bezwaar. Terwijl belanghebbende – onweersproken – tevergeefs vroeg om alsnog een hoorgesprek te laten plaatsvinden op basis van de voorgenomen uitspraak op bezwaar, was wat Sabewa betreft kennelijk de zaak afgedaan en heeft Sabewa ook niet meer gereageerd op contactverzoeken van belanghebbende. Verder heeft hij op zitting – ook onweersproken – verteld dat hij online, via de informatie in het BAG, heeft moeten vernemen dat inmiddels kennelijk geen geschil meer bestaat over het aantal m2 van de woning. Daarnaast heeft belanghebbende ter zitting – wederom onweersproken – gesteld dat de taxateur telefonisch een toezegging heeft gedaan voor een verlaging van de WOZ-waarde van zijn woning en dit vervolgens niet is gebeurd. Hoewel deze toezegging niet als vaststaand feit kan worden beschouwd vanwege het ontbreken van enige onderbouwing, begrijpt de rechtbank dat dit niet bijdraagt aan het vertrouwen van belanghebbende in de heffingsambtenaar. Verder heeft belanghebbende eerder geprocedeerd tegen de heffingsambtenaar en ook toen was de handelwijze van de heffingsambtenaar niet in orde bevonden. [6] Dat maakt de handelwijze in onderhavige procedure extra laakbaar. De rechtbank doet een beroep op de heffingsambtenaar om in de toekomst zorgvuldiger te handelen en te communiceren naar belanghebbende.
6.2.
Hoewel de handelwijze van de heffingsambtenaar vatbaar is voor kritiek, kan dat er niet toe leiden dat de woningwaarde wordt gecorrigeerd. De waarde als zodanig is naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog (zie hiervoor onder 5.6. e.v.).
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
7. Belanghebbende heeft in zijn processtukken op verschillende manieren tot uitdrukking gebracht dat de kwestie erg lang heeft geduurd, te beginnen met de bezwaarfase. Ter zitting heeft hij dat uitdrukkelijk en verschillende malen herhaald. De rechtbank heeft dit in deze specifieke zaak met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, Awb opgevat als een verzoek tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de datum waarop belanghebbende voor het eerst dit standpunt heeft ingenomen, zal de rechtbank dit beoordelen aan de hand van de bestendige lijn van de rechtbank zoals deze gold vóór het arrest van de Hoge Raad d.d. 14 juni 2024. [7]
7.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 2 april 2022. De rechtbank doet uitspraak op 4 september 2024, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 6 maanden.
7.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [8]
7.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 2 februari 2023. De bezwaarfase heeft afgerond 11 maanden geduurd en daarmee 5 maanden te lang. Dit brengt mee dat 5/6 deel (€ 41,67) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 8,33) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
8.1.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
8.2.
Gesteld en ook niet gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 41,67;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 8,33;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 4 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44 .
2.Zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3373.
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 augustus 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4872.
4.https://www.waarderingskamer.nl/woz-in-cijfers/feiten-over-de-woz/.
5.HR 17 augustus 2018, ECLI:NLHR:2018:1316.
6.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 oktober 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6692.
7.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
8.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ.