In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de WOZ. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 411.000, maar de belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en verzocht om een lagere waardering. De rechtbank oordeelde dat de taxateur onjuiste informatie had verstrekt over de maten van de garage, wat leidde tot gerede twijfel aan zijn onpartijdigheid. De rechtbank stelde vast dat de taxatie niet voldoende was onderbouwd en dat de waarde van de woning moest worden verlaagd naar € 386.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden door de belanghebbende niet te horen in de bezwaarfase, wat de beslissing in bezwaar negatief had beïnvloed. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht vergoed.