ECLI:NL:RBZWB:2024:614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
22/5991
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete in het kader van een belastinggeschil

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.719, en had daarnaast een verzuimboete van € 369 opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag verminderd tot € 117.354, maar de verzuimboete bleef gehandhaafd. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd, maar dat de boetebeschikking terecht is. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bewijslast omgekeerd en verzwaard heeft, omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft ingediend. De rechtbank vermindert de aanslag tot € 116.551 en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.719.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende (deels) gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 117.354 en de verzuimboete gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft verzocht om te mogen repliceren. De rechtbank heeft belanghebbende hiertoe in de gelegenheid gesteld en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft, na daartoe in de gelegenheid gesteld te zijn, niet gedupliceerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur heeft mr. [inspecteur] deelgenomen. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers BRE 22/5423 en 22/5424.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV naar de juiste hoogte is opgelegd en of de boetebeschikking terecht en niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag IB/PVV naar een te hoog bedrag opgelegd en is de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende staat met haar partner, [de partner] (de partner), in 2018 in de Basisregistratie persoonsgegevens ingeschreven op het [adres] te [plaats 2] . Belanghebbende en de partner hebben drie minderjarige kinderen.
4.1.
Vanaf 9 februari 2017 drijft belanghebbende een eenmanszaak onder de naam ‘ [naam 1] ’. De activiteiten betreffen de verkoop van dames- en herenkleding.
4.2.
Bij de partner is een boekenonderzoek aangekondigd. Vanwege een politieonderzoek is het boekenonderzoek voortijdig afgebroken. Belanghebbende werd op 28 januari 2019 door de politie aangehouden op verdenking van (i) valsheid in geschrift, (ii) oplichting en (iii) witwassen.
4.3.
De politie heeft een proces-verbaal opgesteld (PV 234) met documentcode AH-087. PV 234 vermeldt dat belanghebbende tezamen met de partner in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 januari 2019 voor een bedrag van € 746.981 aan onverklaarbare inkomsten heeft genoten.
4.4.
De politie heeft een tweede proces-verbaal opgesteld (PV 236) met documentcode AH-086. PV 236 vermeldt door belanghebbende en de partner gedane uitgaven in 2018 naar een bedrag van € 275.439,92. Een bedrag van € 137.720 werd aan belanghebbende toegerekend (50%) en de inspecteur heeft het verzamelinkomen van belanghebbende in 2018 hiermee verhoogd. De inspecteur heeft de correcties voor het jaar 2018 als volgt berekend:
2018
Facturen [bedrijf 1] (kleding)
€ 57.633,20
[bedrijf 2]
€ 15.400,00
[bedrijf 3]
€ 3.750,00
[bedrijf 4]
€ 7.680,00
[bedrijf 5]
€ 8.159,00
[naam 2]
€ 7.000,00
[bedrijf 6]
€ 5.545,00
[naam 3]
€ 12.003,20
[bedrijf 7]
€ 2.299,00
[naam 4]
€ 45.000,00
[taxateur]
€ 32.911,79
Aangetroffen bonnen
Valse salarisbetalingen
€ 36.719,44
Nibud
€ 7.826,64
Totaal (conform PV 05-07-2019)
€ 241.927,27
Beginsaldo kas 1-1-14
Contante inkomsten
€ 2.702,00
Eindsaldo kas 28-1-19
€ -24.952,25
Totaal kas
€ 22.250,25
Stortingen op bankrekeningen
€ 11.262,40
Correctie
€ 275.439,92
4.5.
Belanghebbende is op 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 (de aangifte). Op 31 maart 2019 heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. De inspecteur heeft het gevraagde uitstel verleend tot 1 mei 2020.
4.6.
Belanghebbende is met dagtekening 27 juli 2020 herinnerd tot het doen van aangifte. De uiterste indieningstermijn is daarbij gesteld op 10 augustus 2020.
4.7.
Belanghebbende is met dagtekening 26 augustus 2020 aangemaand tot het doen van aangifte voor 9 september 2020. Nadat de aanslagen IB/PVV en Zvw met dagtekening 17 november 2021 door de inspecteur zijn opgelegd, heeft belanghebbende op 18 februari 2022 alsnog een aangiftebiljet ingediend.

Motivering

Omkering en verzwaring van de bewijslast
5. De inspecteur stelt dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden, omdat belanghebbende na daartoe te zijn herinnerd en aangemaand de vereiste aangifte niet heeft ingediend.
5.1.
Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting verklaard niet te betwisten dat de vereiste aangifte niet is ingediend. De bewijslast moet dus worden omgekeerd en verzwaard.
Zijn de aanslagen naar de juiste hoogte opgelegd?
6. De rechtbank zal beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. [1]
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft de correcties gebaseerd op PV 236 van de politie. De bedragen zoals deze in dat PV zijn opgenomen zijn onderbouwd met concrete facturen en verklaringen van de bij de betreffende transactie betrokken partijen. De rechtbank acht de schatting daarmee niet onredelijk.
6.2.
In het verweerschrift heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende (reeds) in de bezwaarfase heeft doen blijken dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een verlies uit onderneming van € 20.365 en een negatief loon van € 803. De inspecteur heeft gesteld dat hij in de verminderingsbeschikking abusievelijk geen rekening heeft gehouden met het negatief loon, en dat de aanslag met dit bedrag (verder) dient te worden verlaagd. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te beslissen en zal de aanslag dienovereenkomstig verminderen.
6.3.
Voor het overige heeft belanghebbende slechts de hoogte van de aanslag betwist, maar niet aan de hand van stukken doen blijken dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. De stellingen die belanghebbende daartegen heeft ingebracht zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat overtuigend is aangetoond dat de aanslag verder dient te worden verlaagd.
Is de boete terecht en naar de juiste hoogte opgelegd?
7. Als een belastingplichtige is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte te doen maar nalaat om dit binnen de ingevolge artikel 9, derde lid van de AWR gestelde termijn te doen, kan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 opleggen. Vaststaat dat de aangifte niet is ingediend binnen de door de inspecteur in de aanmaning gestelde termijn. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
7.1.
Belanghebbende stelt bij conclusie van repliek dat sprake is van een pleitbaar standpunt, nu belanghebbende heeft verklaard wat haar bronnen van inkomen waren. De gestelde omstandigheid, zelfs indien de rechtbank zou vinden dat deze klopt, neemt niet weg dat de aangifte buiten de in de aanmaning gestelde termijn is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete ook passend en geboden.
Undue delay
7.2.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie met (afgerond) drie maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 17 november 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boete op dat moment is opgelegd, en zij uitspraak doet op 1 februari 2024. Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV moet worden verminderd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het nemen van een conclusie van repliek en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting met een waarde per punt van € 875). Voor de bezwaarfase is reeds een kostenvergoeding toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.551;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 1 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401 en Hoge Raad 31 mei 2023, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
2.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.