4.3De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Zij waren op de hoogte van de klachten van eiser, waaronder zijn pijnklachten en concentratieproblemen. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gesproken en dossieronderzoek verricht. Daarmee is het medisch onderzoek in beginsel zorgvuldig verricht.
Eiser stelt dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet zorgvuldig is geweest en de verzekeringsarts b&b geen goed beeld had van zijn beperkingen, omdat de verzekeringsarts b&b hem niet heeft gezien tijdens een fysiek spreekuur.
Het UWV betwist dat de verzekeringsartsen geen goed beeld hadden van eisers beperkingen en belastbaarheid. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een fysiek spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapportage. De verzekeringsarts b&b heeft van deze rapportage kennis genomen en betrokken in zijn onderzoek. Tijdens de telefonische hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b met eiser nogmaals zijn klachten en beperkingen besproken. Het UWV wijst er verder op dat het spreekuur met de primaire verzekeringsarts kort na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Het UWV vraagt zich dan ook af wat de toegevoegde waarde van een fysiek spreekuur in bezwaar, ruim na de datum in geding, zou hebben gehad.
Ook de rechtbank ziet in het achterwege laten van een fysiek spreekuur geen reden voor de conclusie dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest of dat hij geen goed beeld had van eisers beperkingen.Er is namelijk in de primaire fase wel een fysiek spreekuur door een geregistreerde verzekeringsarts geweest en de verzekeringsarts b&b heeft blijkens zijn rapportage van de bevindingen daarvan kennis genomen.
Voor zover eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden overweegt de rechtbank dat dat alleen kan worden aangenomen als er geen benutbare mogelijkheden zijn. Eiser voldoet echter niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heidswetten om dat aan te nemen. Dat kan alleen als betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling, bedlegerig is, ADL-afhankelijk is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is. Dat is bij eiser niet aan de orde.
Met betrekking tot eisers stelling dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, heeft het UWV gesteld dat deze grond eerst in beroep is aangevoerd en niet nader onderbouwd is. Het UWV stelt dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundigen blijkt dat eiser de Nederlandse taal goed vaardig is. Ook volgt uit deze rapportages dat hij diverse vakopleidingen op VMBO- en MBO-niveau voor lassen heeft gevolgd en afgesloten met een diploma. In de (telefonische) contacten met eiser is evenmin gebleken dat hij de Nederlands taal onvoldoende machtig is.
De rechtbank vindt deze toelichting van het UWV afdoende. Zij betrekt daarbij nog dat eiser op de aanvraag WIA-uitkering heeft aangegeven dat hij goed Nederlands spreekt en dat hij
bij de verzekeringsartsen noch bij de arbeidsdeskundigen heeft aangegeven dat hij het Nederlands onvoldoende beheerst. Hij heeft daar bijvoorbeeld niet aangegeven een tolk nodig te hebben omdat hij het niet begrijpt. Een tolk was ook niet aanwezig bij de (telefonische) hoorzitting en ook niet bij de zitting bij de rechtbank. Ter zitting heeft eiser overigens erkend dat hij Nederlands verstaat en spreekt; alleen lezen is moeilijk.
Eiser heeft tot slot gesteld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet onafhankelijk is gebeurd en hij verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het onderzoek door een verzekeringsarts die in dienst is van het UWV in zijn algemeenheid niet in strijd is te achten met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).De CRvB heeft voorts in de uitspraak van 8 maart 2023overwogen:
‘De enkele omstandigheid dat een arbeidsdeskundige in dienst is van het Uwv vormt geen grond om de juistheid van zijn beoordeling in twijfel te trekken. Ook valt niet in te zien dat het Uwv zijn oordeel niet zou mogen baseren op de bevindingen van bij hem in dienst zijnde arbeidsdeskundigen.’
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat ook te gelden voor verzekeringsartsen in dienst van het UWV. De rechtbank ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen in deze zaak. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat een andere dan de primaire verzekeringsarts betrokken is geweest bij de heroverweging in bezwaar en dat eiser in bezwaar en beroep de gelegenheid heeft gehad het medische standpunt van het UWV te betwisten. Eiser heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door in beroep medische informatie te overleggen.
De rechtbank heeft eiser gevraagd aan te geven waarom hij die informatie heeft overgelegd en wat hij hiermee beoogt. Dit mede op verzoek van het UWV zodat een verzekeringsarts b&b daarop gericht kon reageren. Eiser heeft daarop echter niet gereageerd, maar de rechtbank verzocht het beroep zo spoedig mogelijk op zitting te behandelen. Een verzekeringsarts b&b heeft deze stukken daarom ook niet beoordeeld/kunnen beoordelen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV over deze stukken gesteld dat de meeste dateren van ver voor dan wel ver na de datum in geding, 7 juni 2021. De informatie die wel ziet op de datum in geding was reeds bekend; die laten geen ander medisch beeld zien. In de rapportage van [medisch adviseur] is volgens de gemachtigde van het UWV niets vermeld over de belastbaarheid die is vastgesteld. Die rapportage is opgemaakt in het kader van de letselschadeprocedure en ziet ook uitsluitend op die procedure.
De rechtbank acht deze toelichting afdoende. Ook de rechtbank leest in deze stukken, voor zover deze zien op de datum in geding, geen nieuwe medische feiten.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een oneerlijk proces omdat de verzekeringsartsen in dienst zijn van het UWV en zij evenmin reden ziet om te twijfelen aan het onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen, ziet zij ook geen aanleiding om een (onafhankelijk) deskundige te raadplegen. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in de FML van 19 juli 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?