ECLI:NL:RBZWB:2024:6113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
22/3720 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 4 augustus 2021 besloten om per 7 juni 2021 geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 20 juni 2022. De rechtbank heeft op 4 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De beoordeling is gebaseerd op rapporten van zowel een verzekeringsarts als een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die beiden hebben vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft weliswaar pijnklachten en concentratieproblemen, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft ook diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank vindt dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest.

De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen reden is om te twijfelen aan de objectiviteit van de verzekeringsartsen. De rechtbank concludeert dat de FML van 19 juli 2021 de beperkingen van eiser correct weergeeft en dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsevaluatie ten grondslag liggen, geschikt zijn. Aangezien eiser niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering, wordt zijn beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3720 WIA

uitspraak van 19 juli 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. G.Z.U. Viragh,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: drs. [naam]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering aan hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 4 augustus 2021 (primair besluit) geweigerd per 7 juni 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 juni 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is als uitzendkracht werkzaam geweest als lasser. Voor dat werk is hij op
11 juni 2019 uitgevallen met nekklachten als gevolg van een auto-ongeluk.
Met het primaire besluit van 4 augustus 2021 heeft het UWV geweigerd aan eiser met ingang van 7 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2022 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur op 6 juli 2021, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser is uitgevallen door een verkeersongeval. Hij ontwikkelde nadien nekklachten. Eiser heeft hiervoor enige behandeling gehad maar dat heeft niet het beoogde effect gehad. Bij oriënterend lichamelijk onderzoek constateert de verzekeringsarts enige beperkingen ten aanzien van het bewegingsapparaat. Eiser wordt minder geschikt geacht voor zwaar intensief nekbelastende werkzaamheden. Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen en belastbaarheid neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 juli 2021.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gehoord tijdens een telefonische hoorzitting en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b stelt dat eisers belastbaarheid juist is vastgelegd in de FML. De aangenomen beperkingen zijn passend omdat rekening wordt gehouden met het feit dat eiser is aangewezen op fysiek licht, neksparende arbeid. Ook passen de beperkingen bij het medisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts. De röntgenfoto’s hebben geen bijzonderheden uitgewezen en een andere behandeling dan fysiotherapie was niet geïndiceerd. Op de hoorzitting is gebleken dat de huisarts heeft aangegeven dat de medische situatie van eiser op een whiplash lijkt. Conform de richtlijn Whiplash is er per definitie geen organische afwijzing aanwezig bij whiplash gerelateerde klachten. Na enige dagen kan, binnen de pijngrens, het gewone patroon van houdingen en bewegingen worden hervat. Er mag worden aangenomen dat belasting of werkcontinuering of -hervatting geen (andere dan bij een gezonde) organische beschadiging kan aanbrengen. De werkgroep meent dat het aan te bevelen is het werk zo spoedig mogelijk te hervatten. Eiser ervaart veel pijnklachten maar rond de datum in geding gebruikte hij alleen cannabis. Behalve paracetamol heeft eiser geen andere pijnstillers gekregen. Hoewel eisers situatie volgens de verzekeringsarts b&b invoelbaar is en zonder de pijnklachten te bagatelliseren, is bij het vaststellen van de beperkingen niet doorslaggevend hoe de klachten worden ervaren maar wat medisch objectief is vast te stellen. De verzekeringsarts b&b vermeldt voorts dat eiser lopend de boodschappen doet, het huishouden doet en met de auto naar familie rijdt die verder weg woont. De verzekeringsarts b&b stelt dat aanvullende beperkingen met betrekking tot concentratie niet aan de orde zijn. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts en ook tijdens de hoorzitting blijkt dat er geen sprake is van problemen met de concentratie. Daarnaast kan eiser autorijden, ook naar andere steden, en films kijken. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt voorts dat er geen sprake is van psychische problematiek. De verzekeringsarts b&b heeft eisers beperkingen vastgelegd in de FML van 9 juni 2022. Deze FML bevat dezelfde beperkingen als de FML van 19 juli 2021 van de primaire verzekeringsarts. Alleen de geldigheidsdatum is aangepast.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat in bezwaar geen goed beeld van hem is verkregen omdat het onderzoek alleen telefonisch heeft plaatsgevonden.
Eiser heeft veel pijnklachten en slaapt daardoor slecht. Als gevolg daarvan is hij heel vermoeid, heeft geen energie, kan zich moeilijk concentreren en begrijpt daardoor vragen vaak niet goed. Ook lezen is lastig, mede door een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Eisers vermoeidheid door de pijn die hij lijdt blijkt ook uit het dagverhaal. Door eisers klachten is het feitelijk niet mogelijk om te functioneren in een baan.
Verder stelt eiser dat de beoordeling in bezwaar door de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b, die onderdeel uitmaken van het UWV, niet objectief is. Feitelijk beoordeelt het UWV in bezwaar zijn eigen besluit. Eiser verzoekt de rechtbank daarom een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser diverse medische stukken overgelegd, waaronder van de fysiotherapeut uit 2019 en 2023, van de huisarts uit 2019 en 2022, van de chiropractor uit 2019, van de maatschappelijk werker uit 2022 en van de anesthesioloog-pijnspecialist uit 2023. Voorts heeft eiser een rapportage van [medisch adviseur] van InterMAB van 25 juni 2024 overgelegd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Zij waren op de hoogte van de klachten van eiser, waaronder zijn pijnklachten en concentratieproblemen. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gesproken en dossieronderzoek verricht. Daarmee is het medisch onderzoek in beginsel zorgvuldig verricht.
Eiser stelt dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet zorgvuldig is geweest en de verzekeringsarts b&b geen goed beeld had van zijn beperkingen, omdat de verzekeringsarts b&b hem niet heeft gezien tijdens een fysiek spreekuur.
Het UWV betwist dat de verzekeringsartsen geen goed beeld hadden van eisers beperkingen en belastbaarheid. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een fysiek spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapportage. De verzekeringsarts b&b heeft van deze rapportage kennis genomen en betrokken in zijn onderzoek. Tijdens de telefonische hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b met eiser nogmaals zijn klachten en beperkingen besproken. Het UWV wijst er verder op dat het spreekuur met de primaire verzekeringsarts kort na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Het UWV vraagt zich dan ook af wat de toegevoegde waarde van een fysiek spreekuur in bezwaar, ruim na de datum in geding, zou hebben gehad.
Ook de rechtbank ziet in het achterwege laten van een fysiek spreekuur geen reden voor de conclusie dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest of dat hij geen goed beeld had van eisers beperkingen. [1] Er is namelijk in de primaire fase wel een fysiek spreekuur door een geregistreerde verzekeringsarts geweest en de verzekeringsarts b&b heeft blijkens zijn rapportage van de bevindingen daarvan kennis genomen.
Voor zover eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden overweegt de rechtbank dat dat alleen kan worden aangenomen als er geen benutbare mogelijkheden zijn. Eiser voldoet echter niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heidswetten om dat aan te nemen. Dat kan alleen als betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling, bedlegerig is, ADL-afhankelijk is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is. Dat is bij eiser niet aan de orde.
Met betrekking tot eisers stelling dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, heeft het UWV gesteld dat deze grond eerst in beroep is aangevoerd en niet nader onderbouwd is. Het UWV stelt dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundigen blijkt dat eiser de Nederlandse taal goed vaardig is. Ook volgt uit deze rapportages dat hij diverse vakopleidingen op VMBO- en MBO-niveau voor lassen heeft gevolgd en afgesloten met een diploma. In de (telefonische) contacten met eiser is evenmin gebleken dat hij de Nederlands taal onvoldoende machtig is.
De rechtbank vindt deze toelichting van het UWV afdoende. Zij betrekt daarbij nog dat eiser op de aanvraag WIA-uitkering heeft aangegeven dat hij goed Nederlands spreekt en dat hij
bij de verzekeringsartsen noch bij de arbeidsdeskundigen heeft aangegeven dat hij het Nederlands onvoldoende beheerst. Hij heeft daar bijvoorbeeld niet aangegeven een tolk nodig te hebben omdat hij het niet begrijpt. Een tolk was ook niet aanwezig bij de (telefonische) hoorzitting en ook niet bij de zitting bij de rechtbank. Ter zitting heeft eiser overigens erkend dat hij Nederlands verstaat en spreekt; alleen lezen is moeilijk.
Eiser heeft tot slot gesteld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet onafhankelijk is gebeurd en hij verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het onderzoek door een verzekeringsarts die in dienst is van het UWV in zijn algemeenheid niet in strijd is te achten met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] De CRvB heeft voorts in de uitspraak van 8 maart 2023 [3] overwogen:
‘De enkele omstandigheid dat een arbeidsdeskundige in dienst is van het Uwv vormt geen grond om de juistheid van zijn beoordeling in twijfel te trekken. Ook valt niet in te zien dat het Uwv zijn oordeel niet zou mogen baseren op de bevindingen van bij hem in dienst zijnde arbeidsdeskundigen.’
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat ook te gelden voor verzekeringsartsen in dienst van het UWV. De rechtbank ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen in deze zaak. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat een andere dan de primaire verzekeringsarts betrokken is geweest bij de heroverweging in bezwaar en dat eiser in bezwaar en beroep de gelegenheid heeft gehad het medische standpunt van het UWV te betwisten. Eiser heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door in beroep medische informatie te overleggen.
De rechtbank heeft eiser gevraagd aan te geven waarom hij die informatie heeft overgelegd en wat hij hiermee beoogt. Dit mede op verzoek van het UWV zodat een verzekeringsarts b&b daarop gericht kon reageren. Eiser heeft daarop echter niet gereageerd, maar de rechtbank verzocht het beroep zo spoedig mogelijk op zitting te behandelen. Een verzekeringsarts b&b heeft deze stukken daarom ook niet beoordeeld/kunnen beoordelen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV over deze stukken gesteld dat de meeste dateren van ver voor dan wel ver na de datum in geding, 7 juni 2021. De informatie die wel ziet op de datum in geding was reeds bekend; die laten geen ander medisch beeld zien. In de rapportage van [medisch adviseur] is volgens de gemachtigde van het UWV niets vermeld over de belastbaarheid die is vastgesteld. Die rapportage is opgemaakt in het kader van de letselschadeprocedure en ziet ook uitsluitend op die procedure.
De rechtbank acht deze toelichting afdoende. Ook de rechtbank leest in deze stukken, voor zover deze zien op de datum in geding, geen nieuwe medische feiten.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een oneerlijk proces omdat de verzekeringsartsen in dienst zijn van het UWV en zij evenmin reden ziet om te twijfelen aan het onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen, ziet zij ook geen aanleiding om een (onafhankelijk) deskundige te raadplegen. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in de FML van 19 juli 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker (Sbc-code 111180), samensteller (Sbc-code 271130) en procesoperator (Sbc-code 271121). De arbeidsdeskundige heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28,48%.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies beoordeeld op geschiktheid. De arbeidsdeskundige b&b acht de functies samensteller (Sbc-code 271130) en procesoperator (Sbc-code 271121) niet geschikt voor eiser vanwege de hoofdbewegingen en het reiken. De arbeidsdeskundige b&b heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: operator (Sbc-code 271122), productiemedewerker (Sbc-code 111180) en lader (Sbc-code 111220). De arbeidsdeskundige b&b heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 24,57%.
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat door zijn beperkingen de functies niet passend zijn.
5.3
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor hem geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals al geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 7 juni 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard heeft eiser geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 19 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:99)
2.zie de uitspraak van de CRvB van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2739). Hierbij is de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:7407) bevestigd. Zie ook de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1646)