In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser ontving vanaf 15 januari 2019 bijstand op grond van de Participatiewet, maar zijn uitkering werd ingetrokken op basis van een melding van de gemeente Vlissingen dat zijn hoofdverblijf in twijfel werd getrokken. Orionis Walcheren, het bestuursorgaan, concludeerde na onderzoek dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde, wat werd ondersteund door extreem laag waterverbruik en andere onderzoeksresultaten. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde en dat de intrekking en terugvordering onterecht waren, onder andere omdat de communicatie van Orionis niet correct was verlopen.
De rechtbank oordeelde dat Orionis voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. De rechtbank stelde vast dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtmatig waren.