ECLI:NL:RBZWB:2024:6111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
24/3659
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van hoofdverblijf en inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser ontving vanaf 15 januari 2019 bijstand op grond van de Participatiewet, maar zijn uitkering werd ingetrokken op basis van een melding van de gemeente Vlissingen dat zijn hoofdverblijf in twijfel werd getrokken. Orionis Walcheren, het bestuursorgaan, concludeerde na onderzoek dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde, wat werd ondersteund door extreem laag waterverbruik en andere onderzoeksresultaten. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde en dat de intrekking en terugvordering onterecht waren, onder andere omdat de communicatie van Orionis niet correct was verlopen.

De rechtbank oordeelde dat Orionis voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. De rechtbank stelde vast dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtmatig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3659 PW

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Orionis heeft op 13 december 2023 (primair besluit) besloten om de bijstandsuitkering van eiser in te trekken en terug te vorderen van 15 januari 2019 tot en met 8 maart 2023. Met het besluit van 15 maart 2024 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college [naam 1] en [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft vanaf 15 januari 2019 een bijstandsuitkering ontvangen op grond van de Participatiewet. Op 23 maart 2023 heeft Orionis een melding ontvangen van de gemeente Vlissingen dat het adres van eiser per 9 maart 2023 in onderzoek staat. Deze melding is gedaan naar aanleiding van contact met de woningstichting l’Escaut. De medewerker van l’Escaut heeft verklaard dat zij vermoedt dat eiser niet woonachtig is op het adres. Er zijn meerdere meldingen van omwonenden geweest in verband met stankoverlast door duivenpoep op het balkon van eiser. Medewerkers van l’Escaut zijn diverse malen bij de woning van eiser geweest, maar hebben hem niet aangetroffen. Naar aanleiding van deze melding wordt er een onderzoek opgestart. Op basis van dit onderzoek wordt de bijstand op 5 april 2023 ingetrokken per 9 maart 2023. Eiser heeft hier in eerste instantie bezwaar tegen gemaakt, maar heeft dit bezwaar later ingetrokken. Vervolgens heeft Orionis een onderzoek ingesteld naar het hoofdverblijf van eiser in de periode van 15 januari 2019 tot en met 8 maart 2023. Dit onderzoek bestond blijkens een rapport van 27 september 2023 onder meer uit het raadplegen van internet, het opvragen van bankafschriften, het opvragen van gegevens over het water- en energieverbruik en over het aanbieden van afval, het voeren van een gesprek met eiser en het afleggen van een huisbezoek op 30 maart 2023. Orionis heeft uit de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat eiser gedurende de periode van 15 januari 2019 tot en met 8 maart 2023 zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
Op 4 oktober 2023 heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 15 januari 2019 tot en met 8 maart 2023 ingetrokken en teruggevorderd tot een bedrag van € 75.192,40. Deze brief is verzonden naar het postadres van de voormalig bewindvoerder van eiser en heeft eiser niet bereikt. Op 13 december 2023 heeft Orionis een nieuw besluit genomen met dezelfde strekking, welk besluit eiser wel heeft bereikt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna Orionis is overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Bestreden besluit
3. Volgens Orionis bieden de onderzoeksresultaten voldoende grondslag om te concluderen dat eiser gedurende de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Eiser heeft geen melding gemaakt van een wijziging in zijn woon- en verblijfsituatie, waarmee hij de inlichtingenplicht heeft geschonden en zijn recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld. Orionis werpt eiser tegen dat hij een extreem laag waterverbruik had in de te beoordelen periode, wat de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Deze vooronderstelling wordt ondersteund door de overige onderzoeksresultaten, waaronder het niet hebben van een elektra- en gasaansluiting. Volgens Orionis heeft eiser geen aannemelijke verklaring gegeven voor het lage verbruik. Als gevolg van deze schending van de inlichtingenplicht is Orionis verplicht om de te veel betaalde bijstandsuitkering terug te vorderen, waarbij Orionis geen dringende redenen ziet om af te zien van de terugvordering. Tot slot stelt Orionis dat hoewel de brief van 4 oktober 2023 naar het verkeerde adres is verzonden, eiser hiervan geen nadeel heeft ondervonden, omdat de uitkering op een eerder moment al was beëindigd. De termijn voor het nemen van het primaire besluit van 13 december 2023 acht Orionis niet onredelijk.
Beroepsgronden
4. Volgens eiser mocht het college niet overgaan tot intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Hij voert daartoe aan dat de brief van 4 oktober 2023 naar het verkeerde adres is gezonden, wat volgens eiser een grove schending is van de informatieplicht van Orionis. Daarnaast acht eiser de redelijke termijn verstreken om het primaire besluit op 13 december 2023 te nemen. Tussen het gesprek op 27 september 2023 en het ontvangen van het primaire besluit zijn 13 weken verstreken. Eiser wijst hierbij op de voor hem geldende wettelijke termijn van 6 weken om bezwaar te maken en is van mening dat Orionis zich ook aan deze termijn diende te houden. Daarnaast stelt eiser dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hij heeft op een aangepaste wijze in zijn woning verbleven en dit verklaart volgens hem het lage waterverbruik, het leven zonder gas of elektra en zijn afvalgebruik. Daarnaast was de woning ten tijde van het huisbezoek al deels ontmanteld gelet op zijn aankomende verhuizing. Tot slot wijst eiser op zijn persoonlijke omstandigheden en stelt hij de terugvordering van de bijstandsuitkering niet te kunnen voldoen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of Orionis de bijstandsuitkering van eiser op goede gronden heeft ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bewijslastverdeling
7. Een besluit tot intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust.
Redelijke termijn om het primaire besluit te nemen
8. Eiser is op 27 september 2023 aangezegd dat er mogelijk een intrekking en terugvordering zal volgen. Het daaropvolgende besluit van 4 oktober 2023 wordt naar een verkeerd adres verzonden. Op 13 december 2023 neemt Orionis opnieuw een besluit met dezelfde strekking, dat naar het adres van eiser wordt verzonden. Eiser stelt dat dit een schending is van de wettelijke verplichting informatieverstrekking van Orionis en dat dit een zware impact heeft gehad op zijn mentale welzijn, gemoedstoestand en fysieke weerbaarheid. Volgens eiser moet Orionis daarom niet-ontvankelijk worden verklaard, waarmee hij bedoelt – zo begrijpt de rechtbank – dat het besluit vernietigd moet worden en bepaald zou moeten worden dat alsnog wordt afgezien van de intrekking en terugvordering. Orionis stelt te betreuren dat er een fout is gemaakt in de verzending, maar dat eiser hier geen financieel nadeel van gehad heeft, aangezien de uitkering reeds was beëindigd.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 4 oktober niet op een juiste manier bekend is gemaakt en derhalve niet in werking is getreden. Het primaire besluit van 13 december 2023 is het eerste en enige besluit dat nu voorligt. Bovendien is alleen bezwaar en beroep ingesteld tegen dit besluit, dus het geschil is beperkt tot die besluitvorming. De besluitvorming van 4 oktober 2023 en de fout in verzending ligt daarom niet voor ter beoordeling.
8.2.
De rechtbank stelt verder voorop dat er geen sprake is van een besluit op een aanvraag en dat er aldus geen wettelijke beslistermijn gold voor Orionis. Wel is het zo dat een bestuursorgaan besluiten binnen een redelijke termijn moet nemen, hoewel aan schending daarvan sowieso niet de gevolgen kunnen worden verbonden die eiser wenst. Volledigheidshalve zal de rechtbank beoordelen of dit het geval is. Naar aanleiding van het signaal omtrent het adres van eiser op 23 maart 2023 is het recht op bijstand op 5 april 2023 ingetrokken per 9 maart 2023. Vervolgens wordt er een onderzoek ingesteld naar de periode vanaf de ingangsdatum van de bijstandsverlening. De rapportage van dit onderzoek is opgemaakt op 27 september 2023, op dezelfde dag als waarop er een gesprek is gevoerd met eiser. Vervolgens volgt het primaire besluit op 13 december 2023, dit is elf weken na het afronden van het onderzoek. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de onzekerheid vervelend was voor eiser, is dit is geen onredelijke termijn. Daarbij speelt ook een rol dat de uitkering al eerder (een paar weken na ontvangen van het signaal) was beëindigd c.q. ingetrokken, zodat de hoogte van de terugvordering door dit tijdsverloop niet verder is opgelopen en eiser hiervan dus geen financieel nadeel heeft ondervonden.
Vaste rechtspraak over het hoofdverblijf van een bijstandsgerechtigde
9. Het hoofdverblijf van een persoon is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Een betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juni 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1183).
Laag waterverbruik
10. Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden is, ongeacht het aantal personen van dit huishouden, extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene dus niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken (zie de vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1093).
10.1.
Uit gegevens van waterbedrijf Evides blijkt dat eiser over de periode vanaf 11 november 2019 (meterstand 422 m³) tot en met 22 juni 2023 (meterstand 424 m³) een totaalverbruik had van 2 m³. Dit waterverbruik is door Orionis terecht aangemerkt als extreem laag, wat betekent dat Orionis mocht uitgaan van de vooronderstelling dat eiser in de periode in geding niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
10.2.
Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij – ondanks het extreem lage waterverbruik – in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiser heeft verklaard minimaal gebruik te hebben gemaakt van water uit de kraan, omdat hij gebruikt maakte van flessen en jerrycans water. Eiser heeft verklaard dat hij hiermee gestart is omdat het water uit de kraan op een gegeven moment bruin was. Tijdens het verhoor op 27 september 2023 verklaarde hij te douchen op de sportschool of bij vrienden. Hij heeft toen verklaard wel gebruik te hebben gemaakt van het toilet. Dat zou op zichzelf al hebben moeten resulteren in een waterverbruik van in ieder geval enkele m³ per jaar, hetgeen niet valt te rijmen met de meterstanden waaruit volgt dat er in een periode van ruim 3,5 jaar in totaal maar 2 m³ is verbruikt. Eisers verklaring op zitting dat hij ook voor het doorspoelen van de wc (regelmatig) gebruik maakte van flessen water acht de rechtbank niet geloofwaardig, zeker nu er tijdens het huisbezoek geen flessen water zijn aangetroffen. Daar komt bij dat eiser zelf verklaard heeft fysieke klachten te hebben, terwijl zijn woning zich bevindt op de vierde verdieping. Niet valt in te zien waarom eiser dan jarenlang met flessen water zou gaan sjouwen. Ook is onwaarschijnlijk dat er al die jaren bruin water uit de kraan kwam, terwijl dat bovendien – op de momenten waarop dat wel het geval zou zijn geweest – geen belemmering hoeft te zijn om daarmee het toilet door te spelen (anders dan bijvoorbeeld het gebruik van het water voor douchen of consumptie); daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat water uit flessen of jerrycans vele malen duurder is dan water uit de kraan. Ten slotte heeft eiser een wisselende verklaring afgelegd over het gebruikmaken van de douche. Anders dan tijdens het verhoor en tijdens de zitting, heeft eiser bij het huisbezoek verklaard thuis te douchen met koud water.
10.3.
Aan een bespreking van wat eiser verder heeft aangevoerd tegen het standpunt van Orionis komt de rechtbank niet toe. Orionis mocht reeds wegens het extreem lage waterverbruik van eiser veronderstellen dat hij in de betrokken periode niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, terwijl eiser het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien merkt de rechtbank op dat de overige onderzoeksbevindingen (gedurende de gehele periode geen gas- en elektra aansluiting, geruime tijd geen afval aangeboden, de resultaten van het buurtonderzoek, het huisbezoek) de conclusie van Orionis aanvullend ondersteunen.
Schending van de inlichtingenverplichting
11. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan hem om aannemelijk te maken dat hij, als hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
11.1.
Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden door bij Orionis niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Dat had hij wel moeten doen, omdat dit gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Waar eiser wel zijn hoofdverblijf heeft gehad is niet duidelijk geworden. Eiser is er dus niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij, als hij toen wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de periode in geding wel recht op volledige dan wel aanvullende bijstand van Orionis zou hebben gehad. Orionis kon dan ook door de schending van de inlichtingenverplichting niet vaststellen of en zo ja, in hoeverre, eiser in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd en recht zou hebben gehad op bijstandsuitkering en was daarom ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden om het recht op bijstand over de periode in geding in te trekken.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien
12. Eiser heeft gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden en stelt dat hij de terugvordering niet kan betalen. De rechtbank heeft dit opgevat als een beroep op de dringende redenen om af te zien van terugvordering.
12.1.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert Orionis de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. Indien sprake is van dringende redenen kan Orionis op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet afzien van de terugvordering.
12.2.
In een uitspraak van 18 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:726) heeft de CRvB de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd. De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de Participatiewet bij aan te sluiten. De rechtbank stelt voorop dat de CRvB in die uitspraak heeft benadrukt dat het uitgangspunt blijft dat bij een verplichte terugvordering het college daadwerkelijk moet terugvorderen. Dat is hier aan de orde, omdat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Uit de uitspraak van de CRvB volgt verder dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening.
12.3.
Het is aan eiser om feiten en omstandigheden aan te voeren die ertoe leiden dat sprake is van dringende redenen. De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden zullen daarbij ruim worden uitgelegd en, als er daartoe aanleiding is, zal er nader onderzoek moeten worden gedaan. Door te bepalen dat een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, heeft de wetgever het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid gegeven. Bij de gebruikmaking daarvan moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven toetst de bestuursrechter een terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Deze toets is intensief, vanwege de kwetsbare positie waarin een ontvanger van een uitkering op grond van de Participatiewet verkeert. De uitkomst van de belangenafweging van het bestuursorgaan zal, gelet op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, niet onevenredig mogen zijn.
12.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis zich terecht op het standpunt gesteld dat er in het geval van eiser geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Daarbij is van belang dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij elders zijn hoofdverblijf had. Orionis heeft geen aandeel gehad in de ontstane situatie. De persoonlijke omstandigheden en schuldensituatie waar eiser zich op beroept, zijn geen gevolgen van de terugvordering, maar zijn ontstaan door eiser gezondheidsproblemen en het (moeten) staken van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Daarbij is ook van belang dat aan de financiële of sociale gevolgen van een terugvordering minder gewicht toekomt in gevallen waarin sprake is van een opzettelijke schending van de inlichtingenplicht door eiser. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de terugvordering van de ten onrechte verkregen bijstand in beginsel een noodzakelijk en geschikt middel is om het doel te bereiken dat gemeenschapsgeld op een rechtvaardige wijze besteed wordt. De afweging die Orionis heeft gemaakt, waarbij Orionis het belang dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald heeft laten prevaleren boven het belang van eiser, kan naar het oordeel van de rechtbank een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel doorstaan. De omstandigheid dat eiser het financieel moeilijk heeft en zal hebben, is hoewel voorstelbaar, op zichzelf bezien niet voldoende om de belangenafweging in het voordeel van eiser te doen uitvallen. Daarbij speelt ook een rol dat eiser bij de invordering wordt beschermd door de beslagvrije voet.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 30 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lidDe belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, eerste volzinHet college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lidIndien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.