3.2Verder voert verzoekster aan dat het onduidelijk is waar het bestreden besluit op is gebaseerd. Het college heeft niet onderbouwd dat verzoekster haar woonstede heeft willen prijsgeven als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast heeft het college de bijstandsuitkering direct ingetrokken, terwijl de uitkering eerst opgeschort had moeten worden op grond van artikel 40, derde lid, van de Participatiewet. Ook is ten onrechte geen hoor en wederhoor toegepast. Tot slot beroept verzoekster zich op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Volgens haar is sprake van een noodsituatie omdat zij niet kan terugkeren naar [plaats 1] om haar vader te verzorgen.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat verzoekster inkomen heeft om in haar bestaan te voorzien. Uit het dossier blijkt ook dat zij schulden heeft. Verzoekster heeft bovendien ter zitting verklaard dat zij inmiddels een maand haar zorgverzekering niet heeft kunnen betalen. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang daarom aan en zal het verzoek inhoudelijk behandelen.
5. In artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het BW. Aan de inschrijving in de BRP komt geen doorslaggevende betekenis toe.
6. De woonplaats is de plaats waar de woonstede van de betrokkene is. Met woonstede wordt hier bedoeld: woning. De woning is het adres waar de betrokkene zijn/haar hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn/haar persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Als de betrokkene geen hoofdverblijf heeft, is zijn/haar woonplaats de plaats waar hij/zij werkelijk verblijft.
7. Als de woon- en verblijfsituatie wordt gewijzigd met een vooropgezet tijdelijk karakter wordt daarmee in beginsel niet het woonadres verplaatst. Dit geldt als de wijziging van korte duur is en verband houdt met het tijdelijk niet of niet goed kunnen bewonen van de eigen woning, bijvoorbeeld wegens een renovatie. Daarnaast is vereist dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich in die periode elders heeft gevestigd en de betrokkene moet na die – korte – periode in zijn/haar woning zijn teruggekeerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2865). 8. Niet in geschil is dat verzoekster sinds 31 maart 2024 feitelijk haar hoofdverblijf heeft op haar boot in [plaats 2] en dus daar haar woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet. Verzoekster stelt wel dat zij haar woonstede niet heeft willen prijsgeven en dat zij de intentie heeft om terug te keren naar [plaats 1] , maar de voorzieningenrechter stelt vast dat terugkeer momenteel feitelijk onmogelijk is. Verzoekster kan immers niet terug naar de woning van haar vader, omdat die woning wordt verkocht. Verzoekster kan evenmin op haar boot wonen binnen de gemeente Tilburg, zoals zij wenst, omdat er geen plekken zijn waar boten permanent mogen verblijven. Zij heeft ook geen concreet zicht op een andere woning in [plaats 1] . Bovendien verblijft verzoekster inmiddels al bijna vijf maanden in [plaats 2] . Er is daarom geen sprake van een tijdelijke situatie. Het college heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [plaats 1] niet de woonplaats van verzoekster is.
9. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar stelling dat het college het recht op bijstand had moeten opschorten voordat er werd overgegaan tot intrekking. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 40, derde lid, onder b, van de Participatiewet. Verzoekster kan namelijk geen verwijt worden gemaakt van het feit dat haar feitelijke adres afwijkt van het adres waarop zij is ingeschreven in de BRP, omdat zij zich niet mag inschrijven op haar boot in [plaats 2] . In dat geval is opschorting niet aan de orde. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook dat het college haar hierover niet heeft hoeven horen voor het nemen van het bestreden besluit.
10. Tot slot heeft verzoekster een beroep gedaan op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Het college kan op grond van dat artikel aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen als bedoeld in dit artikellid doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daar in dit geval geen sprake van. De vader van verzoekster ontvangt immers zorg op grond van de Wet langdurige zorg, zodat verzorging door verzoekster niet noodzakelijk is. Bovendien kan verzoekster in [plaats 2] (of een andere gemeente waar zij feitelijk (op haar boot) verblijft) een bijstandsuitkering aanvragen.