ECLI:NL:RBZWB:2024:5686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE - 23_11113 en 23 _ 11114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden van onroerende zaken voor een kinderopvangcentrum en een school in Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 augustus 2024, worden de beroepen van een belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De rechtbank behandelt de waardebeschikkingen van twee onroerende zaken, een kinderopvangcentrum en een school, die zijn vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van het kinderopvangcentrum vastgesteld op € 624.000 en de waarde van de school op € 2.430.000, maar de belanghebbende betwistte deze waarderingen en stelde dat ze te hoog waren vastgesteld.

De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 23 juli 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van het kinderopvangcentrum te hoog heeft vastgesteld en vermindert deze tot € 448.000. Voor de school wordt de waarde verlaagd tot € 1.804.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de bewijslast om de hogere waarderingen te onderbouwen.

Daarnaast wordt de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) dienovereenkomstig. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11113 en 23/11114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Breda), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 november 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 25 februari 2023 de waarde van de volgende onroerende zaken vastgesteld:
  • [adres 1] te [plaats 2] op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op € 624.000;
  • [adres 2] te [plaats 2] op 1 januari 2022
In hetzelfde geschrift heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) en watersysteemheffing voor het jaar 2023 opgelegd. De waardebeschikkingen zijn vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de waardebeschikkingen en de aanslagen bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, en namens de heffingsambtenaar, [naam] , [taxateur 1] (taxateur) en [taxateur 2] (taxateur).
1.4.
De rechtbank heeft het verzoek van de gemachtigde om de zitting digitaal bij te wonen afgewezen. De gemachtigde heeft geen bijzondere omstandigheid aangevoerd die maakt dat hij de zitting niet fysiek kan bijwonen.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van beide onroerende zaken.
2.1.
Het object aan de [adres 1] betreft een kinderopvangcentrum uit 1978 met twee bouwlagen. De oppervlakte van de begane grond is 542 m² en de oppervlakte van de eerste verdieping is 258 m². Op beide verdiepingen bevinden zich lokalen ten behoeve van de kinderopvang.
2.2.
Het object aan de [adres 2] betreft een school voor beroepsonderwijs voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Het object is gebouwd in 1978 en bestaat uit drie verdiepingen en een kelder (het hoofdgebouw) en een sporthal. Daarnaast behoort tot het object ook een noodlokaal uit 2016. De totale oppervlakte van het object bedraagt 3.572 m².
2.3.
Beide objecten liggen op het kadastrale [perceel] met een oppervlakte van 6.320 m². Van dit perceel heeft de heffingsambtenaar 1.600 m² toegerekend aan het kinderopvangcentrum en 4.720 m² aan de school.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van het kinderopvangcentrum en de waarde van de school en daarmee ook de aanslagen OZB te hoog heeft vastgesteld.
3.1.
Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op zitting ingenomen standpunten.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de waarde van het kinderopvangcentrum en de waarde van de school te hoog vastgesteld. Daarmee zijn ook de aanslagen OZB te hoog vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Vooraf; formele geschilpunten
Hoorverslag
4. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar een verslag van de hoorzitting had moeten overleggen. Uit het dossier blijkt echter dat de hoorzitting, kennelijk met instemming van beide partijen, schriftelijk heeft plaatsgevonden. Uit het e-mailbericht van de gemachtigde van 26 juni 2023 blijkt dat de gemachtigde de heffingsambtenaar verzoekt om zijn e-mailbericht als ware het een verslag van de (fictieve) hoorzitting aan de uitspraak op bezwaar te hechten. Dat heeft de heffingsambtenaar gedaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het bepaalde in artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
Ook de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, volgt de rechtbank niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar en bij het verweerschrift de door belanghebbende genoemde stukken, zoals de taxatierapporten, een gedeelte van de Grondprijzenbrief 2022 van de Gemeente Breda en de niet geanonimiseerde gegevens van de vergelijkingsobjecten, heeft ingebracht. De overige door belanghebbende genoemde stukken - “ [kenmerk] ”, een up-to-date leegstand- annex marktanalyse, huurinformatieformulieren, gegevens uit het kadaster en gegevens over de waardering van de onroerende zaak in eerdere- en latere jaren - zijn daarentegen geen op de zaak betrekking hebbende stukken.
Toetsingskader
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde (GVW) als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ.
5.1.
Bij de bepaling van de GVW van een onroerende zaak wordt rekening gehouden met de aard en de bestemming van de zaak en de sinds de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen. Naar de bedoeling van de wetgever is de GVW van een onroerende zaak de waarde die de zaak in economische zin voor de eigenaar heeft, welke waarde wordt gevonden door uit te gaan van de veronderstelling dat voor die zaak een markt zou zijn waarop de tegenwoordige eigenaar niet alleen als verkoper zou opereren, maar tevens als koper die de zaak zou willen verwerven met handhaving van aard en bestemming ervan.
5.2.
In artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ – welke bepaling (niet meer dan) een hulpmiddel bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde is – is de wijze van berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde nader ingevuld.
5.3.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
5.4.
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.
[adres 1] (het kinderopvangcentrum)
6. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 18 maart 2024 door [taxateur 1] . In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak berekend op € 624.000.
6.1.
Partijen zijn het eens over de objectkenmerken van de onroerende zaak en de hoogte van de vervangingswaarde van de tot het kinderopvangcentrum behorende gebouwde eigendommen vóór toepassing van de correcties voor technische en functionele veroudering (de bruto-vervangingswaarde). Wat partijen voor het kinderopvangcentrum verdeeld houdt is de hoogte van de grondwaarde, de hoogte van de technische correctie, de hoogte van de correctie voor functionele en economische veroudering en of de waarde moet worden bepaald inclusief of exclusief omzetbelasting.
Grondwaarde
6.2.
De heffingsambtenaar is voor het bepalen van de waarde van de grond bij het kinderopvangcentrum uitgegaan van de grondwaarde die door de gemeente Breda is vastgesteld voor een object als dat van belanghebbende in de Grondprijzenbrief 2022. De opvatting van belanghebbende dat de grondwaarde door de heffingsambtenaar uit de lucht is gegrepen, is dus niet juist. De rechtbank constateert dat in de Grondprijzenbrief 2022 van de gemeente Breda voor een object zoals dat van belanghebbende vaste grondprijzen zonder staffel tot uitgangspunt worden genomen. De rechtbank kan dit uitgangspunt – met het oog op de diversiteit en complexiteit van de gronden bij een object zoals dat van belanghebbende – goed volgen en belanghebbende heeft dit uitgangspunt overigens ook niet bestreden. De heffingsambtenaar heeft verder ter zitting toegelicht dat hij is uitgegaan van een lagere grondwaarde dan vermeld in de Grondprijzenbrief 2022 omdat hij voor alle onderwijsinstellingen een afwijkende en lagere grondwaarde hanteert. Ook dat kan de rechtbank volgen. De enkele stelling van belanghebbende dat de grondwaarde € 90 per m² zou moeten bedragen, is – tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar – niet onderbouwd. De rechtbank is daarom – gelet op het voorgaande – van oordeel dat de heffingsambtenaar de gehanteerde grondwaarde van € 155 per m² aannemelijk heeft gemaakt.
Technische correctie
6.3.
Uit het systeem van de wet vloeit voort dat bij het bepalen van de waarde rekening moet worden gehouden met de technische veroudering daarvan. Voor de correctie wegens technische veroudering wordt gekeken naar de levensduur van de onroerende zaak en de restwaarde die deze zaak bij het einde van die levensduur zal hebben. Deze elementen vormen in feite de basis voor de technische afschrijving. [2] Dat neemt niet weg dat er aanleiding kan zijn voor een aanpassing van de technische afschrijving of van de restwaarde van een onroerende zaak, bijvoorbeeld indien achteraf blijkt dat de daarvoor eerder gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn. [3]
6.4.
Partijen zijn het op dit punt eens over de restwaarde van de ruwbouw, afbouw en installaties van het kinderopvangcentrum bij het einde van de levensduur ervan. Wat partijen verdeeld houdt is de levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties van het kinderopvangcentrum.
6.5.
De heffingsambtenaar is in het taxatierapport voor de bepaling van de technische levensduur afgeweken van de oorspronkelijk vastgestelde levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties. De oorspronkelijke levensduur bedroeg 47 jaar (ruwbouw), 27 jaar (afbouw), respectievelijk 17 jaar (installaties) en de door de heffingsambtenaar gehanteerde (verlengde) levensduur bedraagt 54 jaar (ruwbouw) respectievelijk 49 jaar (afbouw en installaties). De heffingsambtenaar stelt – zo begrijpt de rechtbank zijn betoog ter zitting – dat voor het bepalen van de technische levensduur is aangesloten bij het gemiddelde van de in de Taxatiewijzer Onderwijs opgenomen kengetallen voor archetype O184PL12 (Kinderdagverblijf plat dak, metselwerk, gemiddelde afwerking 1966-85). De technische levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties is daardoor langer dan de oorspronkelijk ingeschatte technische levensduur.
6.6.
Namens belanghebbende is ter zitting bestreden dat de levensduur in dit geval kan worden verlengd. Volgens belanghebbende moet de oorspronkelijk vastgestelde levensduur worden verkort door uit te gaan van een levensduur die de helft bedraagt van de oorspronkelijk vastgestelde levensduur omdat het kinderopvangcentrum intensief wordt gebruikt.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank volstaan de door de heffingsambtenaar genoemde omstandigheden niet voor verlenging van de oorspronkelijk vastgestelde levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties. De in de Taxatiewijzer voor het archetype O184PL12 vermelde bandbreedte voor de levensduur van de afbouw bedraagt 45 tot 50 jaar, voor de ruwbouw 25 tot 30 jaar en voor de installaties 15 tot 20 jaar. De door de heffingsambtenaar gehanteerde (verlengde) levensduur voor de ruwbouw, afbouw en installaties valt daar (ruim) buiten. Het door de heffingsambtenaar gegeven argument voor verlenging van de levensduur gaat dus reeds daarom niet op. De heffingsambtenaar heeft verder niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat er wijzigingen aan het kinderopvangcentrum of in het gebruik van het kinderopvangcentrum hebben plaatsgevonden die leiden tot de conclusie dat de oorspronkelijk gehanteerde uitgangspunten voor de bepaling van de levensduur onjuist waren. De enkele constatering dat belanghebbende het object langer zal gebruiken omdat het aan de binnenkant is opgeknapt, zoals de taxateur nog heeft aangevoerd, is op zichzelf niet voldoende voor een verlenging van de levensduur.
Correctie voor functionele en economische veroudering
6.8.
De heffingsambtenaar heeft een correctie voor functionele en economische veroudering van het kinderopvangcentrum toegepast van samengesteld zo’n 27,10% van de vervagingswaarde na toepassing van de technische correctie. De samengestelde correctie voor functionele en economische veroudering bestaat uit een correctie van 10% voor de economische veroudering, een correctie van 10% voor de belemmering van het gebruik en een correctie van 10% vanwege de excessieve gebruikskosten. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een te lage correctie vanwege de excessieve gebruikskosten en dat deze correctie op zichzelf 30% dient te bedragen.
6.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De heffingsambtenaar heeft door uit te gaan van een correctie van 10% voor de excessieve gebruikskosten zichtbaar en in voldoende mate rekening gehouden met de extra gebruikskosten die voortvloeien uit (onder meer) de slechte isolatie en de gedateerde staat van het kinderopvangcentrum. Het ligt op de weg van belanghebbende om te onderbouwen dat een hogere correctie vanwege de excessieve gebruikskosten op zijn plaats is. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een hogere correctie voor de functionele en economische veroudering van het kinderopvangcentrum.
Inclusief of exclusief omzetbelasting?
6.10.
Onder vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ moet, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, worden verstaan: het uit de stichtingskosten of de aanschaffingsprijs bestaande offer dat nodig is om een object in dezelfde staat aan te schaffen of te vervaardigen. [4] De ter zake van die stichting of aanschaffing aan een ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB 1968 in rekening te brengen omzetbelasting behoort volgens die rechtspraak niet tot dit offer, voor zover de ondernemer die omzetbelasting in aftrek zou kunnen brengen. In zoverre behoort die belasting bedrijfseconomisch bezien immers niet tot de stichtingskosten of aanschaffingskosten. [5]
6.11.
Namens belanghebbende is ter zitting onweersproken gesteld dat zij de ter zake van de bouw van het kinderopvangcentrum aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek zou kunnen brengen omdat zij is vrijgesteld, zodat de omzetbelasting wel op haar drukt. Dat brengt, gelet op wat hiervoor is overwogen, mee dat de omzetbelasting voor haar als eigenaar behoort tot het offer dat nodig is om het object – het kinderopvangcentrum – in dezelfde staat aan te schaffen of te vervaardigen. De heffingsambtenaar heeft de omzetbelasting bij het bepalen van de vervangingswaarde van het kinderopvangcentrum daarom terecht meegenomen in zijn berekening.
Tussenconclusie: [adres 1] (het kinderopvangcentrum)
6.12.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank wel een goede onderbouwing gegeven ter berekening van de waarde van het kinderopvangcentrum, met dien verstande dat er geen reden is uit te gaan van een verlenging van de levensduur. De rechtbank zal de vastgestelde waarde dan ook verminderen tot (afgerond) € 448.000 [6] en dienovereenkomstig de aanslag OZB verminderen.
[adres 2] (de school)
7. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 18 maart 2024 door [taxateur 1] . In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2022 berekend op € 2.430.000.
7.1.
Partijen zijn het eens over de objectkenmerken van de onroerende zaak en de hoogte van de vervangingswaarde van de tot de school behorende gebouwde eigendommen vóór toepassing van de correcties voor technische en functionele veroudering (de bruto-vervangingswaarde). Wat partijen voor de school verdeeld houdt is de hoogte van de grondwaarde, de hoogte van de technische correctie, de hoogte van de correctie voor functionele en economische veroudering, en of de waarde moet worden bepaald inclusief of exclusief omzetbelasting.
Grondwaarde
7.2.
De heffingsambtenaar is voor het bepalen van de waarde van de grond bij de school, net als voor het kinderopvangcentrum, in beginsel uitgegaan van de grondwaarde die door de gemeente Breda is vastgesteld voor een object als dat van belanghebbende in de Grondprijzenbrief 2022 en hij heeft deze waarde vervolgens verlaagd tot € 155 per m². De rechtbank is – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 6.2. – van oordeel dat de heffingsambtenaar de gehanteerde grondwaarde van € 155 per m² voor het betreffende gedeelte van de grond bij de school aannemelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de grond bij de school die verhard is (1.500 m²) vervolgens verhoogd met € 15 per m². De rechtbank kan goed volgen dat dit gedeelte van de grond een meerwaarde heeft ten opzichte van de overige grond en belanghebbende heeft dat overigens ook niet bestreden. De rechtbank is dus van oordeel dat de heffingsambtenaar de totale waarde van de grond bij de school aannemelijk heeft gemaakt.
Technische correctie
7.3.
Partijen zijn het op dit punt eens over de restwaarde van de ruwbouw, afbouw en installaties van de school bij het einde van de levensduur ervan. Wat partijen verdeeld houdt is de levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties van de school.
7.4.
De heffingsambtenaar is in het taxatierapport voor de bepaling van de technische levensduur van het hoofdgebouw van de school, met uitzondering van de kelder, en van de sporthal net als bij het kinderopvangcentrum, afgeweken van de oorspronkelijk vastgestelde levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties. De oorspronkelijke levensduur van het hoofdgebouw, met uitzondering van de kelder, bedroeg 47 jaar (ruwbouw), 27 jaar (afbouw), respectievelijk 17 jaar (installaties) en de door de heffingsambtenaar gehanteerde (verlengde) levensduur bedraagt 54 jaar (ruwbouw) respectievelijk 49 jaar (afbouw en installaties). De oorspronkelijke levensduur van de sporthal bedroeg 40 jaar (ruwbouw), 32 jaar (afbouw), respectievelijk 17 jaar (installaties) en de door de heffingsambtenaar gehanteerde (verlengde) levensduur bedraagt 54 jaar (ruwbouw) respectievelijk 49 jaar (afbouw en installaties). De heffingsambtenaar stelt – zo begrijpt de rechtbank zijn betoog ter zitting – dat voor het bepalen van de technische levensduur is aangesloten bij het gemiddelde van de in de Taxatiewijzer Onderwijs opgenomen kengetallen voor archetype O144ST12 (Beroep standaard, metselwerk, gemiddelde afwerking 1966). De technische levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties is daardoor langer dan de oorspronkelijk ingeschatte technische levensduur.
7.5.
Namens belanghebbende is ter zitting bestreden dat de levensduur in dit geval kan worden verlengd. Volgens belanghebbende moet de oorspronkelijk vastgestelde levensduur worden verkort door uit te gaan van een levensduur die de helft bedraagt van de oorspronkelijk vastgestelde levensduur omdat ook de school intensief wordt gebruikt.
7.6.
De rechtbank is van oordeel – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 6.7., met dien verstande dat voor archetype O144ST12 dezelfde bandbreedtes voor de levensduur gelden als voor archetype O184PL12 – dat de door de heffingsambtenaar genoemde omstandigheden niet volstaan voor verlenging van de oorspronkelijk vastgestelde levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties.
Correctie voor functionele en economische veroudering
7.7.
De heffingsambtenaar heeft, net als voor het kinderopvangcentrum, een correctie voor functionele en economische veroudering van de ruwbouw en de installaties van het hoofdgebouw van de school, met uitzondering van de kelder, en de sporthal toegepast van samengesteld zo’n 27,10% van de vervagingswaarde na toepassing van de technische correctie. De samengestelde correctie voor functionele en economische veroudering bestaat uit een correctie van 10% voor de economische veroudering, een correctie van 10% voor de belemmering van het gebruik en een correctie van 10% vanwege de excessieve gebruikskosten. Voor de afbouw van het hoofdgebouw van de school, met uitzondering van de kelder, is bovenop de voornoemde correcties een extra correctie van 1,4% toegepast vanwege een verandering in de bouwwijze, wat leidt tot een correctie voor functionele en economische veroudering voor de afbouw van de school van samengesteld 28,12% van de vervagingswaarde na toepassing van de technische correctie. Voor het noodlokaal is alleen een correctie voor functionele en economische veroudering toegepast van 5%, uitsluitend vanwege de excessieve gebruikskosten. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een te lage correctie vanwege de excessieve gebruikskosten en dat deze correctie op zichzelf 30% dient te bedragen.
7.8.
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 6.9. – dat zij geen aanleiding ziet voor een hogere correctie voor functionele en economische veroudering van het hoofdgebouw van de school en de sporthal. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een hogere correctie voor functionele en economische veroudering van het noodlokaal. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het noodlokaal pas gebouwd is in 2016 en daarmee op de waardepeildatum nog in een vrij moderne staat verkeert. De heffingsambtenaar heeft niettemin een kleine correctie toegepast vanwege de excessieve gebruikskosten. Dat acht de rechtbank voldoende.
Inclusief of exclusief omzetbelasting?
7.9.
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar haar overwegingen onder 6.10. en 6.11. – dat de heffingsambtenaar de omzetbelasting bij het bepalen van de vervangingswaarde van de school terecht heeft meegenomen in zijn berekening.
Tussenconclusie; [adres 2] (de school)
7.10.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank wel een goede onderbouwing gegeven ter berekening van de waarde van de school, met dien verstande dat er geen reden is uit te gaan van een verlenging van de levensduur. De rechtbank zal de vastgestelde waarde dan ook verminderen tot (afgerond) € 1.804.000 [7] en dienovereenkomstig de aanslag OZB verminderen.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het (oudste) bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 15 maart 2023. De rechtbank doet uitspraak op 3 september 2024. De redelijke termijn van twee jaar is dus niet overschreden.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond. De bij beschikking vastgestelde waarde van het kinderopvangcentrum ( [adres 1] ) moet worden verminderd tot € 448.000 en de bij beschikking vastgestelde waarde van de school ( [adres 2] ) moet worden verminderd tot 1.804.000. De aanslagen OZB moeten dienovereenkomstig worden verminderd.
9.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding moet de heffingsambtenaar rechtstreeks aan belanghebbende zelf betalen. [8]
9.2.
Bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken van belanghebbende samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg gelijk konden zijn.
9.3.
De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die aanleiding geven tot een lagere vergoeding dan de standaard forfaitaire vergoeding per proceshandeling. De bijzondere omstandigheid bestaat eruit dat het werk van de gemachtigde beperkt is gebleven doordat hij enkel een algemeen geformuleerd bezwaar- en beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop heeft ingediend en pas op de zitting desgevraagd heeft toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank gaat daarom uit van een waarde per proceshandeling van € 75 voor de bezwaar- en beroepsfase, met uitzondering van de zitting bij de rechtbank waarvoor zij een waarde van € 875 zal hanteren, nu daar de specifieke op de zaak betrekking hebbende gronden naar voren zijn gebracht. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), een beroepschrift ingediend (1 punt) en hij heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De rechtbank kent geen punt toe voor het horen in de bezwaarfase, omdat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank past een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) toe en een factor 1 voor samenhang. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.025.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] tot een bedrag van € 448.000 en vermindert de aanslag OZB voor het jaar 2023 dienovereenkomstig;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] tot een bedrag van € 1.804.000 en vermindert de aanslag OZB voor het jaar 2023 dienovereenkomstig;
  • wijst het verzoek om een schadevergoeding af;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.025 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 20 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In de waardebeschikking staat de toestandsdatum 1 januari 2023 vermeld. De rechtbank gaat ervan uit dat dit berust op een verschrijving, aangezien er geen redenen zijn aangedragen om uit te gaan van een andere datum dan de waardepeildatum, in het waarderapport wordt uitgegaan van de waardepeildatum en beide partijen kennelijk ook uitgaan van de waardepeildatum 1 januari 2022. De rechtbank gaat daarom uit van de waardepeildatum 1 januari 2022.
2.
3.Vgl. Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:169, r.o. 2.3.4.
4.Vgl. Hoge Raad 28 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:812, r.o. 4.2.3; Hoge Raad 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5030, r.o. 4.4; en
5.Vgl. Hoge Raad 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5030, r.o. 4.4, en Hoge Raad 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AW3876, r.o. 3.4.
6.€ 248.000 (grondwaarde) + € 136.058 (waarde begane grond) + € 63.690 (waarde eerste verdieping).
7.€ 476.908 (waarde begane grond verdieping) + € 186.806 (waarde 1e verdieping) + € 110.930 (waarde 2e verdieping) + € 97.995 (waarde sporthal) + € 122.000 (waarde kelder) + € 22.500 (verharding) + € 731.600 (grondwaarde) + € -/-36.205 (extra correctie) + € 91.981 (waarde noodlokaal).
8.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ.