Uitspraak
1.Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2.Uitgangspunten in cassatie
3.Procedure voor het Hof
.Het Hof is voorts van oordeel dat uit de parlementaire toelichting bij dat vierde lid, in het bijzonder de nota naar aanleiding van het verslag, [3] ondubbelzinnig blijkt dat waardering inclusief omzetbelasting wordt voorgeschreven voor alle courante niet-woningen in aanbouw. In die nota staat namelijk expliciet dat woningen en courante niet-woningen in aanbouw worden gewaardeerd op de vervangingswaarde inclusief omzetbelasting. De heffingsambtenaar heeft daarom de WOZ-waarde, die is bepaald op de vervangingswaarde inclusief omzetbelasting, bij de bestreden uitspraak op bezwaar niet te hoog vastgesteld, aldus het Hof.
4.Beoordeling van de middelen
Artikel 17, lid 4, van de Wet WOZ verwijst naar de vervangingswaarde bedoeld in het derde lid, zonder daarop enige uitzondering of beperking aan te brengen. Dit brengt mee dat het in dat derde lid bedoelde begrip vervangingswaarde, in voorkomend geval met inbegrip van de correcties in de tweede volzin daarvan, onverkort van toepassing is bij de waardering van gebouwde eigendommen in aanbouw. De rechtspraak die is gevormd over dat reeds langer bestaande begrip vervangingswaarde, is daarmee ook maatgevend voor de toepassing van artikel 17, lid 4, van de Wet WOZ.
Gelet op dit een en ander kunnen de bedoelde uitlatingen bij de parlementaire behandeling van artikel 17, lid 4, van de Wet WOZ geen grondslag vormen om alleen voor gebouwde eigendommen in aanbouw en alleen op het punt van de omzetbelasting tot een andere uitleg te komen van het begrip vervangingswaarde dan hiervoor in 4.2.3 is weergegeven.