ECLI:NL:RBZWB:2024:5623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
23/3902. 23/10735 en 24/4046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opschorting, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de opschorting, intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser heeft sinds 27 december 2021 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande. Op 26 april 2022 heeft hij een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening als zelfstandige, maar deze aanvraag is op 2 november 2022 afgewezen omdat zijn aannemersbedrijf niet levensvatbaar bleek. De rechtbank onderzoekt of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de opschorting van de bijstandsuitkering en of de ISD op goede gronden is overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. De rechtbank verklaart het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring gegrond, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering nog niet in rechte vaststaat. De beroepen tegen de intrekking en terugvordering worden ongegrond verklaard, omdat eiser zijn inkomsten als zelfstandige niet tijdig heeft doorgegeven, waardoor hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. De rechtbank vernietigt het besluit van de ISD dat eiser niet-ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar tegen de opschorting en bepaalt dat de ISD binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen. Eiser krijgt het griffierecht terug en een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: 23/3902, 23/10735 en 24/4046
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaken tussen
[eiser] ,eiser, uit [plaats]
(gemachtigde: mr. F. Ergec)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(ISD Brabantse Wal; de ISD), verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. Roverts - van der Bom).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de opschorting, intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1. In een besluit van 2 mei 2023 (primair besluit I) is de ISD overgegaan tot opschorting van de bijstandsuitkering per 20 april 2023. In een besluit van 25 mei 2023 (primair besluit II) is de ISD overgegaan tot intrekking van het recht op bijstand per 1 mei 2022. In een besluit van 9 november 2023 (primair besluit III) is de ISD overgegaan tot terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 maart 2023.
1.2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de genoemde primaire besluiten. In een besluit van 20 juni 2023 (bestreden besluit I) heeft de ISD eiser in zijn bezwaar tegen de opschorting van de bijstand niet-ontvankelijk verklaard. In een besluit van 18 oktober 2023 (bestreden besluit II) heeft de ISD eisers bezwaar tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard. In een besluit van 26 maart 2024 (bestreden besluit III) heeft de ISD eisers bezwaar tegen de terugvordering van de bijstand ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.3. Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024 heeft de rechtbank de ISD de gelegenheid gegeven aanvullend verweer in te dienen. De ISD heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 4 juli 2024 gezamenlijk op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, diens gemachtigde en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het besluit
Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft sinds 27 december 2021 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft zich op 26 april 2022 bij de ISD gemeld voor een aanvraag in het kader van Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Uit een onderzoek in opdracht van de ISD volgt de conclusie dat het aannemersbedrijf van eiser niet levensvatbaar is, waarna eisers Bbz-aanvraag op 2 november 2022 wordt afgewezen.
Op 31 maart 2023 heeft eiser een wijzigingsformulier naar de ISD verzonden, waarin hij aangeeft inkomsten te hebben genoten uit zijn aannemersbedrijf en dat hij per 31 maart 2023 stopt met zijn onderneming. De ISD heeft eiser naar aanleiding van deze melding verzocht om vóór 20 april 2023 aanvullende informatie aan te leveren. Eiser heeft daarna op 19 april 2023 een aantal, maar niet alle gevraagde, stukken aangeleverd. De ISD heeft de bijstandsuitkering per 20 april 2023 opgeschort en eiser een hersteltermijn geboden tot 16 mei 2023. Eiser heeft daarna opnieuw enkele stukken aangeleverd en bezwaar gemaakt tegen de opschorting. Op 25 mei 2023 is de ISD overgegaan tot het met terugwerkende kracht intrekken van het recht op bijstand met ingang van 1 mei 2022. In een besluit van 9 november 2023 heeft de ISD de verstrekte uitkering over de periode van 1 mei 2022 en 31 maart 2023 teruggevorderd. Op 20 februari 2024 heeft de ISD een bruteringsbesluit genomen, zodat de totale terugvordering € 14.489,51 bedraagt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarna de ISD is overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de opschorting en of de ISD op goede gronden is overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.
4. De rechtbank verklaart het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring gegrond. De beroepen tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering verklaart de rechtbank ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Zaak 23/3902 : opschorting bijstand

Standpunt van de ISD
5. De ISD is van mening dat eiser geen procesbelang heeft in zijn beroep tegen de opschorting, omdat het recht op bijstand vanaf 1 mei 2022 is ingetrokken. De intrekking is gebaseerd op een andere rechtsgrond en het besluit tot opschorting heeft daarbij geen rol gespeeld.
Beroepsgronden
6. Eiser stelt wel procesbelang te hebben. Indien eisers beroep tegen de intrekking gegrond wordt verklaard en de intrekking vernietigd wordt, heeft hij er belang bij om de opschorting alsnog te laten toetsen.
Procesbelang
7. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1]
7.1.
Wanneer de opschorting van het recht op bijstand wordt ingehaald door een intrekking van de bijstand over dezelfde periode op een andere grond dan artikel 54, vierde lid, van de Pw en dit besluit tot intrekking in rechte vaststaat, heeft een betrokkene geen belang meer bij een beoordeling van zijn bezwaar of (hoger) beroep tegen de opschorting. [2] Het opschortingsbesluit heeft dan geen feitelijke betekenis meer. In dit geval staat de intrekking van het recht op bijstand echter niet in rechte vast, omdat de intrekking in deze beroepsprocedure ter beoordeling voorligt en beide partijen hoger beroep kunnen instellen na de uitspraak van deze rechtbank. Eiser heeft daarom procesbelang bij het toetsen van de opschorting en was dus ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de opschorting. De ISD had inhoudelijk moeten toetsen of het recht op bijstand op goede gronden is opgeschort. Dit betekent dat het beroep inzake het opschortingsbesluit gegrond zal worden verklaard.

Zaak 23/10735: intrekking bijstand

Standpunt van de ISD
8. De ISD stelt zich op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door pas op 31 maart 2023 te melden dat hij zijn werkzaamheden gestart heeft en hiermee inkomsten heeft gegenereerd. De ISD was op de hoogte van eisers voornemen om te starten als zelfstandige, maar wist niet dat hij reeds met de werkzaamheden was begonnen en daaruit inkomsten had. Er kon daarom ook niet eerder ingegrepen worden door de ISD. Eiser voldoet daarnaast volgens de ISD aan de criteria voor het zijn van een zelfstandige in de zin van het Bbz 2004 en kan daarom geen aanspraak maken op algemene bijstand op grond van de Participatiewet. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht is de ISD gehouden om het recht op bijstand in te trekken.
Beroepsgronden
9. Eiser stelt dat hij er niet op is gewezen dat tijdens de lopende Bbz-aanvraag niet alvast gestart kon worden met de werkzaamheden. Gelet op de informatie uit het digitale systeem Solo was de ISD echter wel op de hoogte van de start van zijn onderneming. Eiser acht het kwalijk dat er door de ISD niet eerder is ingegrepen. Ook de begeleiding door een klantmanager heeft in de ogen van eiser te lang op zich laten wachten, net als de inschakeling van het [externe bureau] . Tot slot stelt eiser dat er geen verdiensten geweest zijn die in mindering gebracht kunnen worden.
Bewijslastverdeling
10. Een besluit tot intrekking en beëindigen van een bijstandsuitkering is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op de ISD rust.
Schending inlichtingenplicht
11. De inlichtingenplicht betekent in het geval van eiser dat hij verplicht is om de juiste en volledige informatie over zijn financiële situatie te verstrekken, aangezien die gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het is aan het bijstandsverlenend orgaan om deze informatie op juistheid en volledigheid te controleren.
11.1.
Uit het dossier van de rechtbank blijkt dat eiser in april 2022 meldt dat hij als zelfstandige wil starten. De ISD schakelt [externe bureau] in om te onderzoeken of eisers onderneming levensvatbaar is. [externe bureau] komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Eiser wordt geadviseerd om zich uit te laten schrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en eventueel een beroep te doen op de Bbz-beëindigingsregeling. Eiser heeft er echter voor gekozen om zijn onderneming voort te zetten zonder dit kenbaar te maken bij de ISD. Ook heeft eiser de inkomsten uit de onderneming niet doorgegeven. Hij geeft dit pas door op 31 maart 2023, terwijl uit eisers bankafschriften blijkt dat hij al vanaf juni 2022 daadwerkelijk ‘loon uit onderneming’ ontvangt. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft nog aangevoerd dat de ISD eerder had moeten ingrijpen. Het is de vraag of de betreffende informatie terug te vinden in het systeem en zo ja, of de ISD via dat systeem op de hoogte had kunnen zijn van de start van zijn onderneming. Toch was eiser ook zelf verplicht aan de ISD te melden dat hij met zijn bedrijf was gestart en dat hij inkomsten had.
11.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Doelgroep Participatiewet
12. Voor het vaststellen van het recht op bijstand in de te beoordelen periode, is daarom van belang of eiser moet worden aangemerkt als zelfstandige in de zin van het Bbz 2004. Als dit het geval is, kan eiser namelijk slechts op basis van dat besluit aanspraak maken op bijstand en had hij dus geen recht op de verleende bijstand op grond van de Participatiewet. [3]
12.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 is een persoon zelfstandige indien hij voldoet aan een drietal cumulatieve eisen. Eén van die eisen is dat hij voldoet aan het urencriterium voor toepassing van de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Uit het dossier blijkt dat eiser op 1 mei 2022 gestart is met zijn onderneming. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij in de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 maart 2023 voldeed aan het urencriterium van de Belastingdienst. Nu hij niet heeft betwist dat hij voldeed aan de overige in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 gestelde voorwaarden, was eiser in de periode 1 mei 2022 tot en met 31 maart 2023 aan te merken als een zelfstandige in de zin van de Bbz 2004. Als zelfstandige valt eiser niet onder de doelgroep van de Participatiewet en daarmee is de bijstand ten onrechte verleend. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is de ISD gehouden om het recht op bijstand in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ISD op goede gronden besloten tot intrekking van de uitkering.

Zaak 24/4046: de terugvordering

Standpunt van de ISD
13. De ISD stelt dat er terecht is overgegaan tot terugvordering van de ten onrechte verleende bijstandsuitkering als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht. Volgens de ISD zijn er geen dringende redenen om af te zien van de terugvordering. De oorzaak van de terugvordering ligt geheel bij eiser, nu hij zijn inkomsten niet tijdig heeft doorgegeven. Het was voor de ISD niet duidelijk dat eiser ondanks het negatieve advies van [externe bureau] gestart was met zijn onderneming. De ISD volgt eiser, gelet op de inkomstenverklaringen over de periode mei 2022 tot en met december 2022, niet in zijn stelling dat zijn inkomen geruime tijd onder de bijstandsnorm zou liggen. Bovendien heeft de terugvordering pas financiële gevolgen bij de invordering, waarbij eiser beschermd wordt door de beslagvrije voet. Volgens de ISD zijn de belangen voldoende afgewogen en is het besluit evenwichtig genomen. De ISD concludeert dat het beroep op de dringende redenen niet kan slagen.
Beroepsgronden
14. Eiser is van mening dat er sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Eiser wijst op zijn complexe situatie alsmede op het feit dat hij geruime tijd onder de voor hem geldende bijstandsnorm heeft geleefd. Gezien de recente verruiming van het begrip dringende redenen meent eiser dat de belangenafweging ten onrechte is nagelaten en dat ten onrechte is overgegaan tot terugvordering van de bijstandsuitkering.
Dringende redenen
15. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert de ISD de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. Indien sprake is van dringende redenen kan de ISD op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet afzien van de terugvordering.
15.1.
In een recente uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong verruimd. [4] De rechtbank ziet aanleiding om hier ook in het kader van de Participatiewet bij aan te sluiten. De rechtbank stelt voorop dat de CRvB in die uitspraak heeft benadrukt dat het uitgangspunt blijft dat bij een verplichte terugvordering het college daadwerkelijk moet terugvorderen. Dat is hier aan de orde, omdat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Uit de uitspraak van de CRvB volgt verder dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet.
15.2.
Het is aan eiser om feiten en omstandigheden aan te voeren die ertoe leiden dat sprake is van dringende redenen. De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden zullen daarbij ruim worden uitgelegd en, als er daartoe aanleiding is, zal er nader onderzoek moeten worden gedaan. Door te bepalen dat een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, heeft de wetgever het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid gegeven. Bij de gebruikmaking daarvan moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven toetst de bestuursrechter een terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Deze toets is intensief, vanwege de kwetsbare positie waarin een ontvanger van een uitkering op grond van de Participatiewet verkeert. De uitkomst van de belangenafweging van het bestuursorgaan zal, gelet op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, niet onevenredig mogen zijn.
15.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er in het geval van eiser geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Daarbij is van belang dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn inkomsten niet tijdig door te geven, zodat eiser zelf debet is aan de ontstane situatie. De ISD kon niet eerder ingrijpen, omdat eiser tegen het advies van [externe bureau] in heeft besloten om zijn onderneming voort te zetten zonder de ISD hierbij te betrekken. Van nalatigheid aan de zijde van de ISD is dan ook geen sprake. De rechtbank acht eisers stelling dat zijn inkomen in de periode in het geding onder bijstandsniveau zal komen onvoldoende onderbouwd. Eisers moeizame financiële situatie is daarnaast geen gevolg van de terugvordering, nu de schulden jaren geleden al zijn ontstaan door de gedwongen verkoop van een woning. De omstandigheid dat eiser het financieel moeilijk zal hebben door de terugvordering, is hoewel voorstelbaar, op zichzelf bezien niet voldoende voor het aannemen van een dringende reden om af te zien van terugvordering. Daarnaast overweegt de rechtbank dat terugvordering van de ten onrechte verkregen bijstand in beginsel een noodzakelijk en geschikt middel is om het doel te bereiken dat gemeenschapsgeld op een rechtvaardige wijze besteed wordt. De afweging die de ISD heeft maakt, waarbij de ISD het belang dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald heeft laten prevaleren, kan naar het oordeel van de rechtbank een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel doorstaan. Daarbij speelt ook een rol dat eiser inmiddels is toegelaten tot het traject schuldhulpverlening. De terugvordering zal vermoedelijk ook worden meegenomen in dit traject, zodat eiser toch uitzicht kan hebben op een (uiteindelijk) schuldenvrij bestaan. Tot slot wordt eiser bij de terugvordering beschermd door de beslagvrije voet.
Conclusies en gevolgen
16. Het beroep in zaak 23/2902 (niet-ontvankelijk verklaren in bezwaar tegen opschorting) is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 20 juni 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de ISD een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de ISD hiervoor zes weken.
16.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de ISD het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De ISD moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 875,- (één punt) voor het door gemachtigde bijwonen van de zitting. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
17. De beroepen in zaak 23/10735 (intrekking) en zaak 24/4046 (terugvordering) zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak 23/3902 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I;
- bepaalt dat de ISD binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren tegen primair besluit I met in achtneming van deze uitspraak.
- bepaalt dat de ISD het griffierecht van € 50,- in de zaak met procedurenummer 23/3902 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres in de zaak met procedurenummer 23/3902;
- verklaart de beroepen in zaken met procedurenummers 23/10735 en 24/4046 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 17, eerste lidDe belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, eerste lid
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Artikel 54, derde lid, eerste volzinHet college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lidIndien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Artikel 1, aanhef en onder b
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. zelfstandige: de belanghebbende van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
  • 1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
  • 2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en
  • 3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3330 en van 9 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2016:3179.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2532.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.