ECLI:NL:CRVB:2016:3179
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake opschorting en intrekking van bijstandsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het bestreden besluit hield in dat de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 1 maart 2014 werd gehandhaafd. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit voor appellant geen feitelijke betekenis had, omdat de intrekking van de bijstand vanaf deze datum in rechte vaststaat. Appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het intrekkingsbesluit, waardoor dit besluit onherroepelijk was geworden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet-ontvankelijk was in zijn beroep tegen het bestreden besluit. De Raad benadrukte dat voor de beoordeling van procesbelang bepalend is of het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. Appellant had in hoger beroep voor het eerst aangevoerd dat het college het bezwaar tegen het opschortingsbesluit ook als bezwaar tegen het intrekkingsbesluit had moeten beschouwen, maar deze stelling werd door de Raad verworpen omdat deze niet nader was onderbouwd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.