ECLI:NL:RBZWB:2024:5465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/2688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 7 augustus 2024 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 59,25 werd opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 27 januari 2023 om 10:30 uur aan de Baronielaan te Breda stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd, maar dat de hoogte van de aanslag niet in verhouding staat tot de vergissing van de belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende per abuis de verkeerde parkeerzone heeft geselecteerd in de parkeerapp, wat resulteerde in een te laag bedrag aan betaalde parkeerbelasting. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar € 52,75 in rekening mag brengen, in plaats van de € 57,75 die op de naheffingsaanslag stond vermeld. Hierdoor wordt de totale naheffingsaanslag verlaagd naar € 54,25.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag. Tevens wordt bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 maart 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 27 januari 2023 omstreeks 10:30 uur stil aan de Baronielaan te Breda. Tijdens een controle op deze datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.1.
Artikel 2, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda (de Verordening) luidt:
“Een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;”
2.2.
Artikel 10 van de Verordening parkeerbelastingen 2023 van de Gemeente Breda luidt als volgt:
“De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van deze verordening zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023.”
2.3.
In bijlage 1 Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023 onderdeel E Naheffingsaanslag staat:
“De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedragen € 52,75.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd, maar slaagt het beroep van belanghebbende dat de opgelegde naheffingsaanslag te hoog is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Gronden belanghebbende
5. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Belanghebbende heeft via de parkeerapp de auto per abuis aangemeld in de verkeerde parkeerzone.
5.1.
Belanghebbende wijdt zijn omissie aan de onduidelijke situatie ter plaatse en de onduidelijke instructies in de parkeerapp. In parkeerzone 21875 mag, in tegenstelling tot de parkeerzone 21885, het eerste kwartier kosteloos geparkeerd worden. Hierdoor is slechts € 0,37 te weinig parkeerbelasting voldaan volgens belanghebbende. Belanghebbende stelt dat een naheffingsaanslag ter hoogte van € 59,25 niet in verhouding staat tot de vermeende vergissing of het genoten voordeel.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
6. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 27 januari 2023 geparkeerd stond aan de Baronielaan te Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. (artikel 2, onderdeel a, van de Verordening en artikel 1.1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022). Belanghebbende heeft te weinig parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag (in beginsel) terecht is opgelegd.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zichzelf op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie geldende parkeerregime. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. Belanghebbende kiest er immers zelf voor om de parkeerbelasting te voldoen via de parkeerapp. De rechtbank is van oordeel dat het foutief invoeren van de gebiedscode in de parkeerapp voor rekening en risico is van belanghebbende. De, naar de opvatting van belanghebbende, onduidelijk situatie ter plaatse en de onduidelijke instructies in de parkeerapp brengen hier, mede gelet op de onderzoeksplicht, geen verandering in. Bovendien heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat, gelet op de situatie ter plaatse, het voor belanghebbende voldoende duidelijk had kunnen zijn in welke zone hij zijn auto parkeerde.
6.2.
De stelling van belanghebbende dat de hoogte van de naheffingsaanslag niet in verhouding staat tot de vermeende vergissing of het genoten voordeel – die op zichzelf begrijpelijk is – lijdt niet tot een andere uitkomst. Indien wordt geparkeerd op een plaats die is aangewezen als een plaats waar met parkeerbelasting mag worden geparkeerd, dan moet parkeerbelasting worden voldaan. Indien deze parkeerbelasting niet, of onvoldoende, is voldaan dan wordt de parkeerbelasting nageheven. Volgens het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om bij naheffing standaard een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening te brengen, ongeacht of voor een deel van het uur wel parkeerbelasting is voldaan. (vgl. Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56)
6.3.
Op basis van artikel 10, eerste lid, van de Verordening en Bijlage 1 Tarieven- en kostentabel (onderdeel E Naheffingsaanslag) bedragen de kosten van de naheffingsaanslag € 52,75, terwijl op de naheffingsaanslag een bedrag van € 57,75 staat vermeld. Dit betekent dat op basis van de Verordening de heffingsambtenaar € 52,75 in rekening mag brengen. Nu belanghebbende – ten onrechte – een tarief van € 57,75 in rekening is gebracht is het beroep van belanghebbende tegen de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag in zoverre gegrond en komt het totaal te betalen bedrag uit op € 54,25. [1]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verlaagd. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft gevraagd om een proceskostenvergoeding van € 300 maar er is geen sprake van kosten die gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag parkeerbelasting tot € 54,25;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 7 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 17 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3732, r.o. 5.3.10.