In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 29 november 2023. In die uitspraak is bepaald dat verweerder, de Dienst Toeslagen, binnen zes weken moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder volgens hem niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, de betrokkene daartegen in beroep kan gaan. Voordat beroep kan worden ingesteld, moet de betrokkene het bestuursorgaan per brief laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). In dit geval is de rechtbank van mening dat een ingebrekestelling niet nodig was, omdat er al een termijn was gesteld in de eerdere uitspraak van 29 november 2023.
De rechtbank concludeert dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. Daarom bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat hij niet tijdig heeft beslist. Eiser krijgt gelijk, en verweerder moet het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 437,50, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging.