In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-waarden van zijn woning en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) behandeld. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning in [plaats 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de waardebepalingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen, die de waarden per 1 januari 2020 en 1 januari 2021 heeft vastgesteld op respectievelijk € 282.000 en € 323.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bezwaren van de belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van de belanghebbende en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft vastgesteld op basis van een systematische vergelijking met andere woningen, waarbij gebruik is gemaakt van geautomatiseerde systemen en taxatiematrices. De rechtbank verwerpt de stellingen van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar onvoldoende informatie heeft verstrekt en dat de objectkenmerken onjuist zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.