In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 220.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 200.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 december 2022, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet volledig heeft voldaan aan de verzoeken van belanghebbende om bepaalde gegevens te verstrekken, maar heeft dit gebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning wordt vastgesteld op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd waaruit blijkt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) niet te hoog zijn vastgesteld.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer 12 maanden is overschreden en heeft besloten om een schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 1.000, waarvan € 166,67 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 833,33 voor rekening van de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag OZB in stand gelaten.