In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) beoordeeld. De naheffingsaanslag van € 9.558 werd opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, die het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, gebaseerd op de waarde van de auto, een Mercedes-Benz AMG GLC 63 S 4Matic, die in het buitenland was geregistreerd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de juiste waarde heeft gehanteerd voor de bepaling van de bpm, en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van schade die een waardevermindering rechtvaardigt.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding (ISV) vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer drie maanden is overschreden en heeft belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toegekend. De rechtbank heeft ook proceskosten van € 218,75 toegewezen aan belanghebbende, die door de Staat moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.