ECLI:NL:RBZWB:2024:5109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/69
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en de aanslagen door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 358.000 per 1 januari 2021, en had gelijktijdig verschillende belastingaanslagen opgelegd aan belanghebbende. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 mei 2024 heeft belanghebbende zijn gronden tegen de WOZ-waarde ingetrokken, maar de rechtbank moest nog wel oordelen over de schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar gegevens had gebruikt die niet aan hem waren verstrekt in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat deze gegevens niet waren verstrekt. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens de duur van de procedure werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslagen gehandhaafd blijven, en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/69

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar)
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 358.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelasting, de aanslag afvalstoffenheffing en de aanslag rioolheffing van de gemeente Kapelle voor het jaar 2022 opgelegd. Verder zijn gelijktijdig aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing van waterschap Scheldestromen aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen gemachtigde, mr. R.W.B. van Middelaar, verbonden aan Het nieuwe WOZ-bureau en namens de heffingsambtenaar mr. B. de Smit.

Beoordeling door de rechtbank

2. Ter zitting heeft belanghebbende zijn gronden tegen de vastgestelde WOZ-waarde van de woning uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken. Uitsluitend is nog tussen partijen in geschil of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ in de bezwaarfase is geschonden.
2.1.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
2.2.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van de woning gegevens heeft gebruikt waarvan een afschrift in de bezwaarfase niet aan hem is toegestuurd, terwijl hij daar wel om had verzocht. Het gaat volgens belanghebbende om stukken die betrekking hebben op de KOUDVL-factoren, eenheidsprijzen en correctiefactoren.
2.3.
De heffingsambtenaar betwist het standpunt van belanghebbende. Volgens hem zijn alle stukken die bij het vaststellen van de waarde van de woning zijn gebruikt, aan belanghebbende in de bezwaarfase toegezonden. Meer stukken waren niet aanwezig en kunnen dus ook niet worden overgelegd, aldus de heffingsambtenaar.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van belanghebbende niet slaagt. Concrete aanwijzingen ontbreken dat gegevens aanwezig waren die bij het vaststellen van de waarde van de woning zijn gebruikt maar in de bezwaarfase niet aan belanghebbende in kopie zijn verstrekt. Van een schending door de heffingsambtenaar van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is daarom geen sprake.
2.5.
De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
2.6.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de procedure. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen, en bedraagt als uitgangspunt twee jaar.
2.7.
Voor wat betreft de in aanmerking te nemen periode overweegt de rechtbank dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt ten gevolge van de hoofdzaak. Die door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie moet worden geacht ten einde te zijn gekomen op het moment dat over het geschil over de hoofdzaak is beslist. De voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode eindigt daarom op dat moment. [2]
2.8.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de hoofdzaak in dit geval is geëindigd op 24 april 2023. Dat is de datum waarop het verweerschrift van de heffingsambtenaar aan belanghebbende ter beschikking is gesteld. Belanghebbende heeft namelijk ter zitting verklaard dat hetgeen de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift over de vastgestelde waarde van de woning heeft geschreven voor hem de aanleiding was de gronden tegen die waarde in te trekken. Om die reden is met ontvangst van het verweerschrift het geschil over de waarde van de woning geëindigd.
2.9.
Dat betekent dat de redelijke termijn die op 6 april 2022 met de ontvangst van het bezwaarschrift is aangevangen, niet is overschreden. De rechtbank wijs het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn daarom af.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. De vastgestelde WOZ-waarde en gelijktijdig opgelegde aanslagen (zie 1.1) blijven gehandhaafd. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.
3.1.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128 en Hoge Raad van 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461.
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.