ECLI:NL:RBZWB:2024:5082

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/3639 T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WGA-uitkering op basis van volledige, maar niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2024, wordt het beroep van een werkgever tegen de toekenning van een WGA-uitkering aan een werkneemster behandeld. De werkneemster is volledig, maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt verklaard, en de werkgever betwist deze beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b enkel op dossieronderzoek is gebaseerd en dat er geen concrete en toereikende onderbouwing is gegeven voor de inschatting van herstel. De rechtbank benadrukt dat de verzekeringsarts het Beoordelingskader moet gebruiken en dat de motivering moet berusten op een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de individuele verzekerde. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen en stelt een termijn van acht weken in om dit te doen. De uitspraak is openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3639 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. V.A.M. Vos),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[werkneemster]te [plaats 2] , werkneemster.

Procesverloop

1. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning aan werkneemster van een loongerelateerde uitkering [1] op basis van volledige, maar niet-duurzame arbeidsongeschiktheid. In het bestreden besluit van 6 juni 2023 heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres en het UWV zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Werkneemster is niet in persoon verschenen, maar heeft haar echtgenoot – [naam] – een machtiging verleend om haar te vertegenwoordigen.
1.2
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Overwegingen

Omvang van het geschil
2. Eiseres voert geen gronden aan tegen de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster. De rechtbank moet beoordelen of het UWV in het bestreden besluit op goede gronden heeft geoordeeld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster per einde wachttijd niet duurzaam was.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Werkneemster is
werkzaam geweest als accountmanager werk en gezondheid voor gemiddeld 27,82 uur per week. Voor dat werk is zij op 12 november 2020 uitgevallen door cognitieve en energetische beperkingen. Werkneemster heeft op 20 augustus 2022 een WIA [2] -uitkering aangevraagd. Met het primaire besluit van 10 november 2022 heeft het UWV werkneemster vanaf die datum tot en met 9 november 2024, de in overweging 1 omschreven uitkering toegekend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
4. Eiseres voert – onder verwijzing naar de bezwaargronden – aan dat het herstel van werkneemster zwaar is tegengevallen. Zij is intensief begeleid door de bedrijfsarts die geen benutbare mogelijkheden heeft aangenomen. De gevolgde en lopende behandelingen – onder meer een intensief revalidatietraject, fysiotherapie, behandeling door de logopedist, psycholoog en caesartherapie – hebben niet tot herstel of verhoging van de belastbaarheid geleid. Het is eiseres niet duidelijk waarom het UWV meent dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarnaast is het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) niet zorgvuldig geweest, omdat de beoordeling enkel op dossierstudie is gebaseerd. Dat werkneemster wel eens een goede dag heeft, zegt niets over de daadwerkelijke medische situatie en het herstel. Enig herstel zal onvoldoende zijn om de volledige arbeidsongeschiktheid op te heffen. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende geconcretiseerd met welke behandelingen het herstel verwacht kan worden en binnen welke termijn, terwijl een verzwaarde motiveringsplicht geldt bij een verwachte verbetering na meer dan een jaar. Eiseres heeft bovendien tijdens beroep drie rapportages van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts mr. [verzekeringsarts] ingediend. Volgens [verzekeringsarts] heeft het UWV het beoordelingskader voor de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen niet gevolgd en is er sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Door de Covid-besmetting resteren er cognitieve en somatische beperkingen. Daarnaast is bij werkneemster sprake van gedragsmatige, emotionele en sociaalmaatschappelijke aspecten. Enkel op deze aspecten is behandeling mogelijk en voor de somatische en cognitieve beperkingen is die er niet.
4.1
Het UWV stelt zich op het standpunt dat werkneemster terecht niet als duurzaam arbeidsongeschikt is beschouwd en verwijst in beroep naar de rapportages van de verzekeringsarts b&b van respectievelijk 13 november 2023 en 3 mei 2024.
Zorgvuldigheid onderzoek verzekeringsarts b&b
4.2
Dat de beoordeling door de verzekeringsarts b&b enkel op dossieronderzoek is gebaseerd, betekent niet per definitie dat de beoordeling daardoor onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 januari 2023. [3] In die uitspraak heeft de CRvB overwogen dat de onderzoeksactiviteiten in bezwaar afhankelijk zijn van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Een spreekuur is niet altijd nodig. Afhankelijk van wat in de concrete zaak speelt, kan de verzekeringsarts b&b ook kiezen voor een of meerdere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, expertise, het bijwonen van een hoorzitting en het opvragen van medische informatie. In de rapportage dient de verzekeringsarts b&b de keuze voor de onderzoeksmethode te motiveren en de rechter beoordeelt of het onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en of het onderzoek – waarbij ook het onderzoek in de primaire fase wordt meegenomen – de conclusies kan dragen. De primaire verzekeringsarts heeft werkneemster gesproken tijdens het spreekuur van
24 oktober 2022, het dossier bestudeerd, een psychisch en lichamelijk onderzoek verricht, een anamnese afgenomen, een diagnose gesteld en op basis daarvan de beperkingen uit de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2022 geduid. De verzekeringsarts b&b heeft medische gegevens bij de behandelend sector opgevraagd en dossierstudie verricht. In de rapportage van de verzekeringsarts b&b is overwogen dat van een spreekuur is afgezien, omdat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts uitgebreid en volledig is geweest. Dat gegeven, de informatie uit het dossier en de hangende bezwaar opgevraagde informatie zorgen naar het oordeel van de rechtbank voor een duidelijk inzicht in de medische situatie van werkneemster. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiseres de geduide beperkingen niet bestrijdt. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b heeft kunnen volstaan met de verrichte onderzoeksactiviteiten.
Beoordeling duurzaamheid
4.3
Artikel 4, tweede en derde lid, van de WIA bepaalt dat onder duurzame arbeidsongeschiktheid enerzijds (tweede lid) een medisch stabiele of verslechterende situatie wordt verstaan en anderzijds (derde lid) een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid maakt het UWV gebruik van het stappenplan dat in het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (Beoordelingskader) is opgenomen. Uit de rechtspraak van de CRvB [4] volgt dat het Beoordelingskader een hulpmiddel is voor een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Dat laat onverlet dat de CRvB het volgen van het stappenplan wenselijk acht. [5] Naar vaste rechtspraak [6] geldt bij een bezwaar of beroep van de werkgever (zoals hier het geval is) dat het UWV zijn beslissing zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert, zodanig dat eiseres de mogelijkheid heeft om overtuigd te raken van de juistheid van de beslissing en eventueel te komen tot een gemotiveerde bestrijding.
Als
eerste stapvan het stappenplan van het Beoordelingskader, beoordeelt de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval bij een progressief ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Als de eerste stap niet leidt tot de kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten en volgt de tweede stap. Bij de
tweede stapbeoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Er is dan a) een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden, of b) verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten. Als voor de keuze tussen a) en b) doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van a). Indien in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid verwacht kan worden, beoordeelt de verzekeringsarts of, en zo ja, in hoeverre, de verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (de
derde stap). Dan zijn er weer twee mogelijkheden, namelijk: er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (maar dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid)
ofverbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor wat betreft de schildklierproblematiek en OSAS kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen. Uit het dossier blijkt dat er voor de schilklierproblematiek geen objectiveerbare beperkingen zijn vastgesteld. Voor OSAS geldt dat er een gerichte behandeling beschikbaar is, namelijk positietherapie. Ten aanzien van de Long Covid geldt dat werkneemster na haar uitval niet meer hersteld is, dat zij verschillende behandelingen/trajecten [7] heeft gevolgd en dat eiseres tijdens de wachttijd in de periode vanaf ziekmelding tot einde wachttijd voldoende re-integratie inspanningen heeft geleverd. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b nemen geen duurzame arbeidsongeschiktheid aan, waarbij de primaire verzekeringsarts aanneemt dat de belastbaarheid door rust en de behandeling weer zal toenemen, terwijl de verzekeringsarts b&b meent dat werkneemster haar gedrag moet veranderen om uit de negatieve vicieuze cirkel te komen. De verzekeringsarts b&b neemt hierbij in aanmerking dat een evident onderliggend medisch substraat ontbreekt, wat zich eigenlijk altijd laat verklaren vanuit de aanwezigheid van herstelbelemmerende of klachtenonderhoudende factoren en/of omstandigheden. In de beoordeling van de verzekeringsartsen komt het hiervoor aangehaalde stappenplan niet aan de orde.
4.5
Uitgangspunt is dat verzekeringsartsen het Beoordelingskader gebruiken bij de beoordeling van de duurzaamheid. Het niet zetten van alle stappen van het Beoordelingskader brengt geen onzorgvuldige besluitvorming met zich, maar dan moet de motivering wel berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn en daar is in deze zaak (nog) geen sprake van. De inschatting van de verzekeringsarts b&b van het herstel van werkneemster berust op verschillende voorbeelden van mogelijke behandelingen, maar hij heeft nagelaten dit concreet en toereikend te onderbouwen terwijl op grond van het Beoordelingskader hiervoor een verzwaarde motiveringsplicht geldt. Er moet sprake zijn van een concrete behandeling met concreet in te schatten doelen en te behalen resultaten. Zonder concrete en toereikende onderbouwing valt niet in te zien waarom – bijvoorbeeld – nog een behandeling volgens het ‘stepped-care-principe’ wel tot mogelijk resultaat zou kunnen leiden. Ook mist de rechtbank een duidelijk tijdspad. Voor wat betreft de door verzekeringsarts b&b in de rapportage van 3 mei 2024 aangehaalde hyperbare zuurstoftherapie-behandeling is ter zitting namens werkneemster aangegeven dat in 2023 al navraag is gedaan naar deze behandeling, maar dat de behandeling enkel in Goes werd aangeboden en dat werkneemster is afgeraden om deze behandeling te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van het UWV over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op datum in geding onvoldoende zorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd. Het UWV heeft dat ter zitting overigens ook erkend.
4.6
Zoals hiervoor is geoordeeld, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV opnieuw motiveren waarom er op de datum in geding geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. In de motivering moet de verzekeringsarts b&b rekening te houden met de relevante medische literatuur tot aan de datum in geding, de mogelijke behandelingen en het tijdspad, een en ander specifiek toegelicht aan de hand van het stappenplan van het Beoordelingskader. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na datum van verzending van deze uitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na reacties van partijen nagaan of einduitspraak op het beroep kan worden gedaan of dat nog een zitting nodig is.
4.7
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
4.8
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt het UWV op binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Een WGA-uitkering, WGA: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
4.CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896; CRvB 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1415.
5.CRvB 16 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027; CRvB 17 januari 2024, ECLI:NL:2024:111.
6.Bijvoorbeeld CRvB 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292; CRvB 6 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:425.
7.Onder meer een intensief revalidatietraject, fysiotherapie, behandeling door de logopedist, psycholoog en caesartherapie.