ECLI:NL:CRVB:2023:1415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
21/2830 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een beslissing van het Uwv met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van betrokkene. De appellant, een werkgever, had een herbeoordeling aangevraagd van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die sinds 15 augustus 2016 niet meer in staat was om te werken. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering had gekregen, maar dat er geen recht was op een IVA-uitkering omdat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat betrokkene sinds 2017 geen medische specialisten meer had bezocht en dat dit zou wijzen op een stabiele situatie. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de prognose van de arbeidsbeperkingen van betrokkene op de datum in geding, 11 oktober 2019, correct was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.

De uitspraak bevestigt dat de appellant niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam is vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 2830 WIA

Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2021, 20/2231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft C. Hoitzing hoger beroep ingesteld. Arts-gemachtigde F.M. Brouwer heeft de gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is op 15 augustus 2016 uitgevallen voor zijn werk als application engineer bij appellante voor 39,77 uur per week. Bij besluit van 27 juli 2018 heeft het Uwv betrokkene na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 13 augustus 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 9 oktober 2019 heeft appellante een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarmee voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. Na onderzoek door een verzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 11 oktober 2019 vastgesteld op 86,47%. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen IVA-uitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid
.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 december 2019 heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft genoegzaam toegelicht welke behandelmogelijkheden er nog zijn voor betrokkene en waartoe die concreet kunnen leiden. Zo kan betrokkene voor de tinnitusklachten cognitieve gedragstherapie volgen bij het gespecialiseerde centrum Adelante. Met deze therapie kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanmerkelijke verbetering in de energetische en mentale
mogelijkheden van betrokkene optreden, wat kan leiden tot het vervallen van de
aangenomen beperkingen in de FML ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren.
Daarnaast is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep herstel van de gonartrose mogelijk als bij betrokkene een knieprothese wordt aangebracht. Dit kan leiden tot verbetering van de belastbaarheid van de knie en dus ook tot minder beperkingen in de FML
ten aanzien van onder meer staan, lopen, knielen en hurken. Verder kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het opbouwen van de conditie van betrokkene leiden tot betere statische en dynamische belastbaarheid van de rug met eveneens verbeterde til- en sjouwmogelijkheden. De belastbaarheid van betrokkene kan met de juiste behandeling die met name gericht is op verbeteren van de belastbaarheid en functionele mogelijkheden – een multidisciplinair traject met aandacht voor educatie, goede pijnstilling, activering en cognitieve gedragstherapie – meer dan gering verbeteren. Appellante heeft niet onderbouwd waarom de voorgestelde behandelingen niet tot verbetering van de belastbaarheid van betrokkene zullen leiden. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft over het inhoudelijke oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft zij geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat betrokkene sinds 2017 geen medische specialisten meer heeft bezocht. Dit versterkt volgens appellante het beeld dat sprake is van een stabiele situatie. Hoewel de behandeling wellicht niet optimaal is, is het de vraag of behandelingen de komende periode wel optimaal zullen zijn, zo ja, waaruit dat blijkt, wat daarvan de onderbouwing is en of behandelingen opgestart zullen worden. Volgens de artsen van het Uwv is herstel via revalidatie niet mogelijk ten aanzien van de gonartrose tenzij een knieprothese wordt aangebracht. Appellante stelt ter discussie of de (eventuele) effecten van de genoemde knieoperatie juridisch gezien mogen worden meegewogen in het vaststellen van de te verwachten toename van de functionele mogelijkheden. De medische onderbouwing van de stelling dat er een reële kans is op toename van de functionele en benutbare mogelijkheden voor het komende jaar of de jaren daarna is volgens appellante onvoldoende en te algemeen. Appellante heeft verzocht om een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding, 11 oktober 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat betrokkene op grond van artikel 48 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, bij deze inschatting ook medische gegevens moeten worden betrokken die in bezwaar bekend zijn geworden, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam is. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat appellante haar grond over het al dan niet mogen meewegen van een knieprothese bij deze beoordeling niet nader heeft onderbouwd. Uit het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader) volgt dat in geval van gewrichtsaandoeningen, waarbij de cliënt in aanmerking kan komen voor een gewrichtsplastiek of -prothese de verzekeringsarts oordeelt dat er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. Uit het dossier blijkt dat een knieprothese voor betrokkene op de datum in geding nog steeds een optie was. Dat sinds de eerste ziektedag inmiddels ruim zes jaar is verstreken, is niet van invloed op de beoordeling. Beoordeeld moet worden de door de verzekeringsarts gemaakte prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie van betrokkene zoals die is ten tijde van die prognose, te weten op 11 oktober 2019. Omdat er geen twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling wordt er geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.