Uitspraak
21 2830 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een beslissing van het Uwv met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van betrokkene. De appellant, een werkgever, had een herbeoordeling aangevraagd van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die sinds 15 augustus 2016 niet meer in staat was om te werken. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering had gekregen, maar dat er geen recht was op een IVA-uitkering omdat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat betrokkene sinds 2017 geen medische specialisten meer had bezocht en dat dit zou wijzen op een stabiele situatie. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de prognose van de arbeidsbeperkingen van betrokkene op de datum in geding, 11 oktober 2019, correct was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.
De uitspraak bevestigt dat de appellant niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam is vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.