ECLI:NL:RBZWB:2024:5029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/9775 en 24/1111 t/m 24/1114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om teruggaaf van dividendbelasting door belanghebbende uit Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een in Duitsland gevestigde partij, had een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 14 augustus 2023 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op zitting te worden gehoord, en dat de belanghebbende dit ook niet heeft gedaan. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het Unierecht en de relevante fiscale wetgeving, waarbij zij concludeert dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelt dat de gronden die door de belanghebbende zijn aangevoerd, niet slagen, en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor redelijke twijfel over de rechtsherstelmethoden die door de Hoge Raad zijn voorgeschreven. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van de dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9775 en 24/1111 tot en met 24/1114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende
(gemachtigde: mr. M. Sanders),
en

de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).

Inleiding

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de inspecteur van 14 augustus 2023 op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende jaren, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
2003 (zaaknummer 23/9775 [1] );
  • 2004 (zaaknummer 24/1111);
  • 2005 (zaaknummer 24/1112);
  • 2006 (zaaknummer 24/1113);
  • 2007 (zaaknummer 24/1114).
Een zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven. De inspecteur heeft in het verweerschrift van 4 januari 2024 expliciet gemeld dat hij geen gebruik wil maken van het recht om op zitting te worden gehoord en belanghebbende heeft dit gedaan bij brief van 8 april 2024.

Beoordeling door de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van dividendbelasting?
Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [2] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2008 de voormalige teruggaafregeling voor fbi’s [3] van belang.
De gronden die belanghebbende heeft aangevoerd betreffen het regime van de afdrachtvermindering, zodat deze gronden reeds om die reden niet slagen.
De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Belanghebbende heeft niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad. [4]
Belanghebbende heeft dan ook geen recht op teruggaaf van dividendbelasting.
De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat sprake is van redelijke twijfel dat de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze van rechtsherstel verenigbaar is met het Unierecht. [5]
Ook wat belanghebbende in dit verband aanvoert onder verwijzing naar het arrest L-Fund [6] is geen aanleiding voor een ander oordeel. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding de beroepen aan te houden.
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de behandeling van de overige verweren van de inspecteur.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 22 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Bij ontvangst van het beroepschrift over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft de rechtbank aan de zaken zaaknummer 23/9775 toegekend. Op een later moment is zaaknummer 23/9775 toegekend aan de zaak over het jaar 2003 en zijn nieuwe zaaknummers, 24/1111 tot en met 24/1114 toegekend aan de zaken over respectievelijk de jaren 2004 tot en met 2007.
2.Stb. 2007, 563.
3.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat lid luidde tot zijn vervallen bij de Wet Overige fiscale maatregelen 2008.
4.Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1674.
5.ECLI:NL:RBZWB:2021:264, rov. 4.2.7 tot en met 4.2.14.
6.HvJ EU 27 april 2023, C-537/20, ECLI:EU:C:2023:339.
7.Vgl. de conclusie van AG Ettema van 3 november 2023, ECLI:NL:PHR:2023:988.