In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 19 oktober 2023. In die uitspraak werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen zeven weken moest beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. In dit geval was het niet nodig voor eiseres om een ingebrekestelling te sturen, omdat de rechtbank al een termijn had gesteld in de eerdere uitspraak. Verweerder heeft niet binnen deze termijn een besluit genomen, wat de rechtbank bevestigt. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak om alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om een lagere dwangsom af, en benadrukt dat het niet aan de rechtbank is om een structurele oplossing voor capaciteitsproblemen van verweerder te bieden. De uitspraak concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.