In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 beoordeeld. Belanghebbende stelt dat de inspecteur van de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de aanslag en verzoekt om een dwangsom. De rechtbank behandelt het beroep gelijktijdig met andere zaken en oordeelt dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank constateert dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd. De aanslag wordt niet verder verminderd dan reeds door de inspecteur is gedaan, maar belanghebbende krijgt wel een dwangsom van € 497 toegewezen wegens het niet tijdig beslissen. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase. De rechtbank wijst ook proceskosten en griffierecht toe aan belanghebbende.