ECLI:NL:RBZWB:2024:4954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/1920 en 23/1921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen uitspraken op bezwaar inzake lokale heffingen en immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 juli 2024, worden de beroepen van belanghebbende, een V.O.F. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats] vastgesteld op € 225.000 per 1 januari 2020, zonder dat er een aanslag onroerendezaakbelasting aan belanghebbende was opgelegd. Tegelijkertijd waren er wel aanslagen voor riool- en afvalstoffenheffing opgelegd voor de adressen [adres 1] en [adres 2]. De rechtbank heeft de beroepen op 6 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende tegen de waardebeschikking niet-ontvankelijk is, omdat er geen aanslag onroerendezaakbelasting is opgelegd en niet is aangetoond dat een wijziging van de WOZ-waarde belanghebbende in een gunstiger positie kan brengen. Tevens concludeert de rechtbank dat het beroep zich niet richt tegen de aanslagen, aangezien belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen deze aanslagen. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat niet duidelijk is wat belanghebbende met de procedures wil bereiken. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1920 en 23/1921 GGH

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] V.O.F, gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 maart 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de onroerende zaak) naar de waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 225.000 (de waardebeschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende geen aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Tegelijkertijd zijn voor de adressen [adres 2] en [adres 1] te [plaats] aanslagen riool- en afvalstoffenheffing opgelegd (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar heeft [naam] deelgenomen.

Feiten

2. Belanghebbende is door de heffingsambtenaar aangemerkt als belastingplichtige voor de gemeentelijke belastingen. Zij is aangemerkt als gebruiker van de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

Motivering

4. De rechtbank moet ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen.
Ontvankelijkheid van het beroep gericht tegen de waardebeschikking
4.1.
Belanghebbende stelt het oneens te zijn met de waardebeschikking.
4.2.
In zijn arrest van 8 maart 2024 heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld: [1]
“4.1.3 In het arrest van 20 maart 2020 is de Hoge Raad ervan uitgegaan dat het hiervoor in 4.1.2 genoemde uitgangspunt in alle gevallen zou kunnen worden toegepast, en dat daarmee een praktisch goed uitvoerbare regeling zou ontstaan. [2] .De Hoge Raad is daarbij ervan uitgegaan dat de heffingsambtenaar procedures waarbij de gebruiker geen belang heeft bij een eigen WOZ-beschikking, kan vermijden door ten aanzien van die gebruiker te volstaan met het toezenden van een afschrift van de beschikking die is genomen ten aanzien van de gerechtigde als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ. Die handelwijze blijkt echter op problemen te stuiten. [3] .De Hoge Raad vindt daarin aanleiding om ter vermijding van procedures waarbij de gebruiker geen belang heeft, een uitzondering op het hiervoor in 4.1.2 genoemde uitgangspunt te aanvaarden in gevallen waarin uit de vaststaande feiten voortvloeit dat de gebruiker door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen. In die gevallen dient, in afwijking van het hiervoor in 4.1.2 genoemde uitgangspunt, te worden aangenomen dat een rechtsmiddel (bezwaar, beroep of hoger beroep) niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener daarbij geen belang heeft, in die zin dat het aanwenden van dat rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht.”
4.3.
Nu aan belanghebbende geen aanslag onroerendezaakbelasting is opgelegd en evenmin is gesteld of gebleken dat een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde belanghebbende in een financieel gunstiger positie kan brengen, dient het beroep van belanghebbende tegen de waardebeschikking niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Richt het beroep zich tegen de aanslagen?
4.4.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende in beroep is gekomen tegen de aanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank richt het beroep zich niet tegen de aanslagen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen de aanslagen. Uit de machtiging en de e-mail correspondentie tussen de gemachtigde en belanghebbende met betrekking tot de machtiging valt evenmin op te maken dat belanghebbende beoogt beroep in te stellen tegen de aanslagen. Nu de rechtbank niet kan opmaken dat het beroep zich (ook) tegen de aanslagen richt, en zo ja waarom, zal de rechtbank de beroepen ook overigens niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat ook bij een niet-ontvankelijk beroep recht kan bestaan op een immateriële schadevergoeding. [4] Behoudens bijzondere omstandigheden moeten spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van belanghebbende sprake van een dergelijke bijzondere omstandigheid, namelijk dat niet duidelijk is wat belanghebbende met deze procedures wil bereiken. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Proceskosten
6. Omdat de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen heeft belanghebbende geen recht op een proceskostenvergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaken daarom niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt ook het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238.
2.Vgl. HR 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656, rechtsoverweging 2.3.4.
3.Vgl. onderdeel 6.7 van de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4.Hoge Raad 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:241.