In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 juli 2024, worden de beroepen van belanghebbende, een V.O.F. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats] vastgesteld op € 225.000 per 1 januari 2020, zonder dat er een aanslag onroerendezaakbelasting aan belanghebbende was opgelegd. Tegelijkertijd waren er wel aanslagen voor riool- en afvalstoffenheffing opgelegd voor de adressen [adres 1] en [adres 2]. De rechtbank heeft de beroepen op 6 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende tegen de waardebeschikking niet-ontvankelijk is, omdat er geen aanslag onroerendezaakbelasting is opgelegd en niet is aangetoond dat een wijziging van de WOZ-waarde belanghebbende in een gunstiger positie kan brengen. Tevens concludeert de rechtbank dat het beroep zich niet richt tegen de aanslagen, aangezien belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen deze aanslagen. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat niet duidelijk is wat belanghebbende met de procedures wil bereiken. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.