ECLI:NL:RBZWB:2024:4831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/2859
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag door gemeente Breda en de rechtsgeldigheid van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een energietoeslag. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda afgewezen met een besluit van 27 oktober 2022. Het college verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond en handhaafde de afwijzing in een besluit van 13 april 2023. De rechtbank behandelde het beroep op 15 maart 2024, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar moeder. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag om energietoeslag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres in de referentieperiode meer inkomen had dan 130% van de geldende bijstandsnorm. De rechtbank stelt vast dat de studiefinanciering van eiseres als inkomen moet worden meegerekend, ondanks dat het een lening betreft die terugbetaald moet worden. De rechtbank wijst erop dat de Participatiewet het college de bevoegdheid geeft om beleidsregels vast te stellen, en dat het college in dit geval binnen zijn beslissingsruimte heeft gehandeld. Eiseres kan zich niet beroepen op het gelijkheidsbeginsel, omdat de wetgeving gedecentraliseerde uitvoering mogelijk maakt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op de energietoeslag. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 26 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een energietoeslag.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 april 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar moeder, [naam 1] , en namens het college [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om een energietoeslag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Standpunt eiseres
5. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij ten onrechte geen energietoeslag heeft gekregen. Zij is het er niet mee eens dat het normbedrag voor kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000 als inkomsten worden meegerekend. Het betreft hier immers een lening die zij met rente terug moet betalen. Het uitgangspunt van de Participatiewet om deze lening als inkomsten mee te rekenen is onrechtmatig, onredelijk, willekeurig en discriminerend. De belastingdienst ziet de lening bij andere voorzieningen zoals huurtoeslag ook niet als inkomen. De kosten van eiseres stijgen en zij heeft de energietoeslag nodig om niet in de problemen te raken.
5.1
Ter zitting voegt eiseres hieraan toe dat het college had moeten kijken naar artikel 31, tweede lid, onder n, van de Participatiewet. Het college had 25% van de inkomsten niet als middelen aan moeten merken, omdat de inkomsten van eiseres nodig zijn om te kunnen studeren en zo dus bijdragen aan arbeidsinschakeling. Daarnaast is het discriminerend dat het college van Breda in zijn beleid heeft gekozen voor een inkomensgrens van 130% van de bijstandsnorm. De gemeente Utrecht heeft gekozen voor een grens van 150% van de bijstandsnorm.
Standpunt college
6. Het college geeft aan dat eiseres in de referentieperiode (de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag) meer inkomen had dan 130% van de geldende bijstandsnorm en daarom op grond van de Tijdelijke beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 Gemeente Breda niet voor een energietoeslag in aanmerking komt. Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet wordt het normbedrag als inkomen uit studiefinanciering in aanmerking genomen. Dat is € 932,87 per maand. Eiseres geeft zelf aan dat ze in de maanden juni, juli en augustus van 2022 gemiddeld € 584,64 bijverdiende. Haar inkomen is daarmee vastgesteld op € 1517,51 per maand, wat boven de grens van €1361,00 per maand ligt. Dat de studiefinanciering een lening betreft doet daar niet aan af, omdat het een voorliggende voorziening is.
Toetsingskader
7. De rechtbank overweegt dat het toekennen van de energietoeslag op grond van artikel 35, vierde lid, van de Participatiewet, een bevoegdheid van het college is. Uit de memorie van toelichting volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid relatief veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat het college met beleidsregels invulling kan geven aan deze bevoegdheid. Het college heeft dat ook gedaan. [1]
Mocht het college de inkomensgrens vaststellen op 130% van de bijstandsnorm?
8. Voor zover eiseres met haar stelling dat andere gemeenten een inkomensgrens van 150% van het bestaansminimum hanteren een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet, overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat andere colleges een andere of hogere grens hanteren niet betekent dat het college gehouden is om dat ook te doen. De Participatiewet voorziet immers in gedecentraliseerde uitvoering. Daarmee is de mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente gegeven. [2]
Vormt studiefinanciering in aanmerking te nemen inkomen in de zin van de Participatiewet?
9. Niet in geschil is dat eiseres in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag van 21 september 2022 een inkomen had dat hoger is dan 130% van de voor haar geldende bijstandsnorm. Verder is duidelijk dat het inkomen van eiseres lager zou zijn dan deze inkomensgrens indien het college eiseres aanspraak op studiefinanciering buiten beschouwing zou hebben gelaten. In geschil is of het college hiertoe had moeten overgaan.
9.1
In de beleidsregels is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet. In de artikelen 32 en 33 van deze wet, in combinatie met artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), is geregeld dat en welk bedrag aan inkomen uit studiefinanciering wordt meegerekend bij het in aanmerking te nemen inkomen. Van belang is dat artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet een bepaling is van dwingendrechtelijke aard. Het college was daarom gehouden om het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als inkomen van eiseres aan te merken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] (CRvB) moet de tot de studiefinanciering behorende component 'rentedragende lening' als middel worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt.
9.2
De enkele door eiseres gestelde omstandigheid dat de door haar ontvangen studiefinanciering een voorschot of lening is die moet worden terugbetaald, doet er niet aan af dat zij redelijkerwijs over de studiefinanciering kon beschikken. Eiseres opmerking ter zitting dat de Participatiewet dateert van voor de invoering van het sociaal leenstelsel, maakt het voorgaande niet anders. Het sociaal leenstelsel is al in september 2015 in het leven geroepen, waardoor deze ontwikkeling kan worden geacht te zijn verdisconteerd in de aangehaalde rechtspraak van de CRvB. Daarin is bovendien ook expliciet geoordeeld dat de tot de studiefinanciering behorende component 'rentedragende lening' in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de draagkracht in het kader van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet.
Dat de belastingdienst bij bijvoorbeeld de huurtoeslag de studielening niet meerekent als inkomen, maakt niet dat het college dat in het kader van het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand niet mag doen. De gehanteerde inkomensbegrippen komen immers uit andere wetgeving voort.
Geen toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, geen contra legem toepassing
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het uitgangspunt van artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet onrechtmatig, onredelijk, willekeurig en discriminerend is en dat het college van toepassing daarvan had moeten afzien. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling in de weg aan toetsing van het dwingend geformuleerde artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet aan het evenredigheidsbeginsel. Toepassing van dit artikel is daarom rechtmatig. Verder bestaat in dit geval geen aanleiding voor zogenoemde contra legem-toepassing van dit beginsel. De essentie van genoemde bepaling is dat studenten gebruik moeten maken van de volledige leenmogelijkheid in het kader van de studiefinanciering om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waaronder de energielasten. Deze essentie kan de wetgever bij het vaststellen van de betrokken wettelijke bepaling niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever dit gevolg bewust heeft bedoeld en voorzien. Dit is geen onredelijke of willekeurige keuze geweest. Van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden waaronder tot contra legem toepassing kan worden overgegaan, is dan ook geen sprake.
Buiten toepassing laten 25% van de inkomsten
11. Hoewel het argument van eiseres dat het college de inkomsten uit werk voor 25% niet als middelen aan had moeten merken omdat deze bijdragen aan de arbeidsinschakeling, te laat is ingebracht, heeft het college daar ter zitting wel op gereageerd. De rechtbank overweegt hierover dat het niet meerekenen van deze inkomsten tot de middelen alleen mogelijk is voor zover het gaat om algemene bijstand, dat wil zeggen de basisuitkering. De energietoeslag is een vorm van bijzondere bijstand en daarvoor geldt deze uitzondering, dat 25% van de inkomsten niet als middelen hoeft te worden meegerekend als ze bijdragen aan de arbeidsinschakeling, niet. Het beroep van eiser op artikel 31, tweede lid, onder n, van de Participatiewet slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het college heeft de wet en zijn beleid goed toegepast. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op energietoeslag. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 26 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 15. Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. […]
[…]
Artikel 33. Bijzonder inkomen
[. . .]
2. Het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 wordt in aanmerking genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 en, indien een toeslag als bedoeld in artikel 3.5 van die wet is toegekend, het bedrag aan toeslag, genoemd in artikel 3.18 van die wet.
Artikel 35. Individuele en categoriale bijzondere bijstand
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
[. . .]
4. In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had:
a. voor het jaar 2022, die kan worden verstrekt tot en met 30 juni 2023;
b. voor het jaar 2023, die kan worden verstrekt tot en met 31 augustus 2024.
[…]
Tijdelijke beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 Gemeente Breda
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
[…]
g. referteperiode overige aanvragen: periode van 3 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
Artikel 2: Doelgroep eenmalige energietoeslag 2022
1. De eenmalige energietoeslag 2022 van € 1300,- is bedoeld voor een huishouden met een laag inkomen en energielasten en wordt ambtshalve of op aanvraag als bijzondere bijstand verleend.
[. . .]
4. Een huishouden (alleenstaande of gezin) dat een aanvraag indient, heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 130 % van de geldende bijstandsnorm of 130% van de geldende AOW-norm (artikel 1, sub f).

Voetnoten

1.Tijdelijke beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 Gemeente Breda
2.CRvB, 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2238
3.CRvB, 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523 en 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867