ECLI:NL:RBZWB:2024:4731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
23/3117
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag in het recht van schenking en de vraag naar belaste schenkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar aanleiding van een verkrijging van € 300.000 in 2009, met een belastingbedrag van € 43.616. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat er sprake is van een belaste schenking. De rechtbank concludeert dat de ouders van belanghebbende, die in België woonden, over het vermogen van de stichting konden beschikken als ware het hun eigen vermogen, wat betekent dat de schenkingen fiscaalrechtelijk als schenkingen van de ouders aan belanghebbende moeten worden behandeld.

De rechtbank overweegt ook het beroep van belanghebbende op het voortvarendheidsvereiste, maar oordeelt dat de inspecteur binnen de geldende termijn van drie jaar heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3117

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde mr. M.F.P. de Clercq),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging in 2009 van € 300.000 (de aanslag) en uitkomende op een belastingbedrag van € 43.616.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verzonden aan belanghebbende.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door drs. [naam 1] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken 23/3118 en 23/3119.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de schenking aan belanghebbende een belaste schenking is. Tevens beoordeelt de rechtbank of het voortvarendheidsvereiste moet leiden tot vernietiging van de aanslag.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag terecht opgelegd omdat sprake is van een belaste schenking. Verder is de rechtbank van oordeel dat het voortvarendheidsvereiste niet meebrengt dat sprake kan zijn van vernietiging van de aanslag
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De ouders van belanghebbende (ouders), destijds woonachtig in België, hebben in 2001 de [stichting] laten oprichten naar het recht van Curaçao, ruim € 2.000.000 ingebracht en een levenslange lijfrente bedongen. De ouders hebben de oprichtersbevoegdheden van de [stichting] verkregen. De [stichting] is in oktober 2015 opgeheven waarbij de activa zijn uitgekeerd aan de ouders. De ouders, beide geboren in 1935, hebben drie kinderen, onder wie belanghebbende.
4.1.
[N.V.] was laatstelijk de bestuurder van de [stichting] . In de letter of wishes staat dat de ouders het recht hebben om de [stichting] op te heffen en de gelden aan zichzelf uit te laten keren. Tevens hebben de ouders de bevoegdheid om het bestuur te ontslaan en een nieuw bestuur te benoemen.
4.2.
In oktober 2006 zijn de ouders vanuit België geremigreerd naar Nederland.
4.3.
Op 7 december 2009 heeft [belastingadviseur] een memo gestuurd naar de ouders. Hierin staat dat de APV-wetgeving [1] op 1 januari 2010 in zal gaan en dat de uitkeringen die vóór de inwerkingtreding van de APV-wetgeving worden gedaan, niet tot heffing van schenkingsrecht leiden. In het memo staat het voorstel om voor het ingaan van de nieuwe wet elk van de drie kinderen een schenking te doen van € 300.000, met verrekening van een bedrag van €581.520 dat twee van de kinderen in totaal aan de ouders verschuldigd waren. Het memo schetst dat door de schenkingen een vermogenstekort ontstaat vanwege de bestaande lijfrenteverplichtingen aan de ouders.
4.4.
Belanghebbende, haar zus en haar broer hebben op 31 december 2009 een schenking ontvangen van € 300.000 per persoon (de schenking). De schenking is door de [stichting] , na verrekening met de vorderingen van de ouders op hen, uitbetaald aan belanghebbende, haar zus en haar broer.
4.5.
[belastingadviseur] heeft in de voorgaande jaren meerdere facturen gestuurd aan de [stichting] en de [stichting] heeft deze facturen voldaan. Een zestal facturen vermeldt het volgende:
  • 27 mei 2008: factuur van € 3.000 met de omschrijving ‘Financiële positie familie’;
  • 8 oktober 2008: factuur van € 3.334,50 met de omschrijving ‘Vragen fiscus’;
  • 23 januari 2009: factuur over december 2008 van € 2.795 met onder meer de omschrijving ‘inkomstenbelasting 2006’ en ‘vragen inzake erfenis (…) (moeder)’;
  • 13 februari 2009: factuur van € 1.765,76 met de omschrijving ‘overleg belastingdienst, mail inzake inkomstenbelasting 2008 en mantelzorg’;
  • 16 maart 2009: factuur van € 3.003,75 met de omschrijving ‘algemene fiscale advisering’;
  • 13 augustus 2009: factuur van € 595 met de omschrijving ‘overleg notaris [naam 2] , beschikking [naam 3] 2006’.
Op 18 oktober 2011 heeft belanghebbende aan een medewerker van [N.V.] gevraagd € 107.800 over te maken aan een notaris in Nederland ter betaling van de eerste termijn voor de aankoop van een appartement door moeder; moeder wilde de middelen uit de [stichting] gebruiken voor deze aanschaf. In 2013 heeft de [stichting] ook volgende facturen voor de bouw van het appartement rechtstreeks aan de aannemer betaald.
4.6.
Op 28 juli 2011 heeft [belastingadviseur] een ambtgenoot van de inspecteur antwoord gegeven op de door deze gestelde vragen over de status van de [stichting] voor wat betreft de inkomstenbelasting van de ouders. In dit antwoord heeft [belastingadviseur] melding gemaakt van de schenkingen aan de drie kinderen. Eind 2011 heeft deze ambtgenoot contact gehad met de inspecteur.
4.7.
Op [datum] 2017 is de vader van belanghebbende overleden.
4.8.
In december 2019 heeft de inspecteur een inlichtingenverzoek gedaan aan de bevoegde autoriteit van Curaçao met betrekking tot de [stichting] .
4.9.
De inspecteur heeft belanghebbende in april 2020 uitgenodigd om aangifte voor het recht van schenking te doen. Belanghebbende heeft de inspecteur laten weten geen aangifte te zullen doen omdat er geen sprake is van een belaste schenking.
4.10.
Met dagtekening 7 juli 2020 heeft de inspecteur de aanslag opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag heeft hij ongegrond verklaard.
4.11.
Tot de gedingstukken behoort, voor zover hier van belang, de volgende e-mail correspondentie tussen belanghebbende, medewerkers van [belastingadviseur] en van [N.V.] .
- 11 februari 2009 van belanghebbende aan [belastingadviseur] :
“Als gevolg van het aantal belastingaanslagen die elkaar in rap tempo zijn opgevolgd zowel voor mijn ouders als mijn zus (met betrekking tot het huis) is er op dit moment een liquiditeitsprobleem ontstaan bij mijn ouders. Ik wil je dan ook vragen om te kijken naar de mogelijkheid om op korte termijn extra geld uit de trust op Curaçao te laten komen. Het zou gaan om een bedrag van 20.000 euro. Graag hoor ik op korte termijn iets van je en welke acties er ondernomen moeten worden.”
- 11 februari 2009 van [belastingadviseur] aan [N.V.] :
“Onderstaande mail ontvingen wij van de dochter van de heer en mevrouw [naam 4] . Wij kunnen beamen dat er inderdaad de laatste tijd flinke voorlopige aanslagen geweest zijn die hun reserves aardig onder druk gezet moeten hebben:
IB 2007: juli 2008: € 38.297
IB 2008: september 2008 € 35.536
IB 2009: januari 2009: € 35.214
Is het in jullie ogen mogelijk een lening te verstrekken ter grootte van het gevraagde bedrag, waarbij bijvoorbeeld de aflossing ingaat op het moment van ingang van de uitgestelde lijfrente (1 januari 2010)?
Kun jij ons overigens al de gegevens van de effecten, bankrekeningen, etc. bezorgen voor het opmaken van de jaarcijfers over 2008, of heb je hiervan nog niet alles mogen ontvangen?
Wij vertrouwen erop je hiermee vooralsnog voldoende geïnformeerd te hebben, maar zijn uiteraard graag bereid tot het geven van nadere toelichting.”
- 18 december 2009 van [belastingadviseur] aan [N.V.] :
“Wij hebben heden bezoek gehad van de heer en mevrouw [naam 4] en hun drie kinderen. Zij kunnen instemmen met hetgeen wij in de memo over de schenkingen geschreven hebben. Dit houdt in dat ernog dit jaaractie ondernomen moet worden vanuit het bestuur van [stichting] .
Bijgaand ontvangen jullie daarom kopieën van de paspoorten van de kinderen [naam 4] , met daarop aangetekend hun mail- en woonadressen, alsmede hun bankgegevens.
Ons inziens zou deze schenking vormgegeven kunnen worden door de 3 kinderen elk een brief te sturen (tevens per e-mail), waarin aangegeven wordt dat zij ieder een schenking ten bedrage van EUR 300.000 krijgen, rekening houdend met het volgende:
- aan de schenking wordt een last gekoppeld om tot aflossing van de schulden aan de ouders over te gaan; dit wordt uitgevoerd door bij de uitbetaling het bedrag van EUR 300.000 te verminderen met de schuld van de betreffende begiftigde aan zijn/haar ouders.
- in de brief waarin u overgaat tot het doen van de schenking wordt een uitsluitingsclausule opgenomen, in overeenstemming met het bepaalde in onderdeel 2 van de beperkingen, zoals genoemd in de letter of wishes.
Overigens bleek bij herberekening van de verschuldigde geldleningen een kleine omissie in het toegezonden memo te zijn geslopen.
Bijgaand ontvang je de berekening en stand van de leningen zoals deze ons inziens uit zou moeten zien:
De uit te betalen bedragen zouden dan uitkomen op:
[naam 5] = 300.000 -/- 233.408 = 66.592
[naam 6] = 300.000 -/- 287.847 = 12.153
[belanghebbende] = 300.000 -/- 0 = 300.000
Totaal uit te betalen = 378.745
Wij hopen je hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
Tevens is nog van belang om te weten dat de familie [naam 4] heeft aangegeven graag [stichting] na 1 januari 2010 in stand te willen laten. In afwijking op de huidige lijfrenteovereenkomsten willen zij met ingang van de maand januari 2010 graag dat er overgegaan wordt tot een maandelijkse overboeking van EUR 10.000 op de bankrekening van de heer en mevrouw [naam 4] om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Kunnen jullie dit eveneens in gang zetten?”
- 22 juli 2011 van [N.V.] aan [belastingadviseur] :
“We hebben geen notities, aantekeningen en andere brieven dan de schenkingsbrieven verzonden aan de respectievelijke begiftigden. De e-mails die we hebben, hebben meer betrekking op de praktische uitvoering van de schenkingen (e-mails met de bank, de begiftigden etc.). Er ligt geen bestuursbesluit ten grondslag van de brieven aan de begiftigden. We hebben destijds de memo (advies) ontvangen en doorgenomen en aan de hand daarvan overgegaan tot een aanbod van schenking aan de begiftigden gedaan (de brieven), welke is aanvaard door de begiftigden (voor akkoord getekende brieven).”

Motivering

Is er sprake van een belaste schenking?
5. Indien de ouders over het in de [stichting] aanwezige vermogen konden beschikken als ware het hun eigen vermogen, dan dient dat vermogen fiscaalrechtelijk te worden behandeld als ware het vermogen van de ouders zelf. [2] In dat geval dient de schenking uit het vermogen van de [stichting] aan belanghebbende, te worden aangemerkt als een schenking van de ouders aan belanghebbende. Op de inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat van een dergelijke beschikkingsmogelijkheid sprake is.
5.1.
De inspecteur heeft primair gesteld dat de ouders in 2009 konden beschikken over het vermogen van de [stichting] als ware het hun eigen vermogen zodat sprake is van transparantie. Volgens de inspecteur heeft het bestuur van [stichting] de reeds genomen besluiten alleen geformaliseerd. Hiertoe heeft de inspecteur onder meer verwezen naar de correspondentie tussen belanghebbende, [belastingadviseur] en [N.V.] . Verder wijst de inspecteur naar de voorwaarde dat de schenkingen verrekend moesten worden met de schulden die belanghebbende, haar zus en haar broer hadden aan de ouders en leidt hij hieruit af dat de schenkingen zijn gedaan door de ouders en niet door de [stichting] als zelfstandige entiteit. Aangezien de ouders in Nederland woonden ten tijde van de schenkingen, zijn deze belast, aldus de inspecteur.
5.2.
Belanghebbende heeft betwist dat sprake is van belaste schenkingen. Naar haar mening heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de schenkingen gedaan zijn door de ouders en dat de ouders over het vermogen van [stichting] konden beschikken als ware het hun eigen vermogen. Ter zitting heeft de gemachtigde erkend dat de ouders door de schenkingen verarmd zijn, dat tot aan de opheffing van de [stichting] juridisch geen wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de bevoegdheden binnen de [stichting] en dat na de wetswijziging in 2010 privébetalingen op verzoek van de ouders of belanghebbende zijn gedaan door de [stichting] , bijvoorbeeld voor het appartement van de moeder. Volgens belanghebbende betekent dit echter niet dat ook vóór 2010 sprake was transparantie.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat ultimo 2009 sprake was van een situatie waarin de ouders konden beschikken over het vermogen van de [stichting] als ware het hun eigen vermogen. De rechtbank leidt dit af uit de betalingen die de [stichting] heeft gedaan ten behoeve van of namens de ouders (zie 4.5) en het mailverkeer tussen [belastingadviseur] , [N.V.] en belanghebbende (zie 4.11). Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de schenkingen voortkwamen uit afspraken tussen de ouders en de kinderen (zie de mail van 18 december 2009) en met name uit het feit dat er geen sprake was van een zelfstandig bestuursbesluit om tot schenking over te gaan (zie de mail van 22 juli 2011). Uit de gedingstukken valt niet af te leiden dat de verhoudingen tussen de ouders, [belastingadviseur] en [N.V.] gewijzigd zijn op of rond 1 januari 2010 zodat geen sprake was van een wezenlijke verandering qua beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van het vermogen van de [stichting] . Gelet hierop dient het vermogen fiscaalrechtelijk te worden behandeld als ware het vermogen van de ouders zelf. Dit brengt mee dat de aanslag terecht is opgelegd.
Moet het beroep op het voortvarendheidsvereiste leiden tot vernietiging van de aanslag?
5.4.
Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat de inspecteur reeds in 2011 geïnformeerd is over de schenking, maar pas jaren later de aanslag heeft opgelegd. Hierdoor is het voortvarendheidsvereiste geschonden.
5.5.
De inspecteur heeft erkend dat er geruime tijd is verstreken voor het beoordelen van het dossier maar dat de aanslag is opgelegd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden van de vader van belanghebbende. Ter zitting heeft hij nog verklaard dat de op 28 juli 2011 verstrekte informatie niet van dien aard was dat een schenking door de ouders viel aan te nemen.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het voortvarendheidsvereiste houdt (in beginsel) in dat de inspecteur bij het opleggen van navorderingsaanslagen met gebruikmaken van de verlengde navorderingstermijn als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voldoende voortvarendheid moet betrachten bij het vaststellen van de belastingschuld en de navorderingsaanslagen. [3] In dit geval is echter geen navorderingsaanslag opgelegd maar een aanslag binnen de daarvoor geldende termijn van drie jaar. [4] Het beroep van belanghebbende op het voortvarendheidsvereiste faalt dan ook.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 16 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 17 van de Successiewet 1956.
2.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9086 en Hoge Raad 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:212.
3.Vgl. Hoge Raad 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1105.
4.Artikel 66, eerste lid, ten tweede, van de Successiewet 1956.