ECLI:NL:RBZWB:2024:4710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
24/2551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzing gehandicaptenparkeerplaats op kenteken

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, die op 9 februari 2024 een verkeersbesluit heeft genomen om een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken toe te wijzen aan de [straat] te [plaats 2]. Eiser, die al 26 jaar parkeert aan de [straat] [huisnummer 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van de parkeerplaats ter hoogte van de woningen met huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 3], en verzocht om toewijzing van de parkeerplaats ter hoogte van de woningen met huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2]. De rechtbank heeft op 13 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordigers van het college. Eiser heeft aangevoerd dat het college geen redelijke belangenafweging heeft gemaakt en dat de toegewezen locatie niet voldoet aan de Beleidsregels voor de toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college beleidsruimte heeft bij het aanwijzen van de parkeerplaats en dat de gekozen locatie binnen de bestaande parkeerruimte ligt en voldoet aan de afstandseisen. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de parkeerplaats ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 3] en [huisnummer 1] de meest geschikte locatie is, mede gezien het conflict tussen eiser en zijn buurvrouw. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het college redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om de gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 3] en [huisnummer 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.R. Zange),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout(het college).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 9 februari 2024 over het bij verkeersbesluit toewijzen van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken aan de [straat] te [plaats 2].
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser was samen met zijn gemachtigde aanwezig. Namens het college waren mr. S.E.J. Wuijts en M.E.G. van Bijnen-Broeders aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Eiser woont aan de [straat] [huisnummer 1] te [plaats 2].
Op 28 juni 2023 heeft eiser een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken ( [kenteken] ) aangevraagd. Eiser beschikt over een gehandicaptenparkeerkaart. Als gewenste locatie heeft hij in de aanvraag opgenomen: de locatie ter hoogte van de woningen met huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] .
Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft het college besloten om één parkeerplaats in de [straat] aan te wijzen als individuele gehandicaptenparkeerplaats, door het plaatsen van het bord E6 (gehandicaptenparkeerplaats) met een onderbord met daarop het kenteken. De parkeerplaats wordt aangewezen ter hoogte van de woningen met huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 3] .
Eiser heeft daar op 1 september 2023 bezwaar tegen gemaakt.
In het bestreden besluit heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daar tijdig beroep tegen ingesteld.

2. Welke gronden heeft eiser aangevoerd?

2.1
Eiser heeft aangevoerd dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om de gehandicaptenparkeerplaats toe te wijzen ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 3] en [huisnummer 1] . Het college heeft geen redelijke en begrijpelijke belangenafweging gemaakt. Eiser wil dat de gehandicaptenparkeerplaats wordt toegewezen ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Eiser parkeert zijn auto daar al 26 jaar.
2.2
De door eiser gewenste locatie past binnen de Beleidsregels voor de toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken (hierna: de Beleidsregels). In artikel 3 van die Beleidsregels staat dat de parkeerplaats bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de woning moet liggen en in ieder geval binnen 100 meter loopafstand van de woning. De parkeerplaats ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] is één meter dichterbij de woning van eiser. Gelet op de steeds slechter wordende gezondheid en mobiliteit van eiser is keuze voor een zo kort mogelijke afstand geboden. Toewijzing van die parkeerplaats leidt niet tot verkeersonveilige situaties of een belemmering van de bereikbaarheid van de weg. Volgens eiser is ook geen sprake van parkeerdruk, omdat voldoende parkeerplaatsen in de straat aanwezig zijn.
2.3
Eiser heeft daaraan toegevoegd dat tussen hem en de bewoonster van de woning met huisnummer [huisnummer 2] (hierna: de buurvrouw) een conflict is ontstaan over het gebruik van de parkeerplaats ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Vanwege dat conflict heeft het college de parkeerplaats ter hoogte van de woningen met huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 3] aangewezen als gehandicaptenparkeerplaats. Dat is volgens eiser in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Meer specifiek is dit in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat eiser erop mocht vertrouwen dat de informatie over de onrust die hij zelf heeft verstrekt niet tegen hem gebruikt zou worden en dat de aanvraag en het verkeersbesluit vertrouwelijk zouden blijven. Daarnaast is sprake van strijd met de rechtszekerheid, omdat eiser erop mocht vertrouwen dat de Beleidsregels onverkort zouden worden toegepast. Uit de Beleidsregels blijkt niet dat conflicten invloed hebben op de locatiekeuze. Ook is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het college geen onafhankelijk en objectief onderzoek heeft gedaan naar de conflictsituatie. De mutatie van de politie mag niet worden meegenomen, omdat dit onderzoek pas in beroep is uitgevoerd en de mutatie pas in beroep is ingediend. Volgens eiser is verder sprake van strijd met het beginsel van fair play, omdat de gemeente het belang van mogelijke bezwaarschriften laat prevaleren boven de gezondheid van eiser. Er heeft geen goede belangenafweging plaatsgevonden, omdat alleen het belang van de buurvrouw is gewogen. Dat maakt het college ook partijdig, volgens eiser.
3. Wat is het wettelijk kader en toetsingskader?
3.1
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2
Uit de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) [1] volgt dat voor de plaatsing van verkeerstekens en onderborden een verkeersbesluit van het college is vereist, wanneer daardoor een verbod ontstaat op een weg die in het beheer is van de gemeente. De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Als ook andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen in het geding zijn, wordt vervolgens aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
3.3
Het college heeft bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [2]
3.4
Het college heeft de Beleidsregels op 1 januari 2023 en op 1 januari 2024 vastgesteld voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het toekennen van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bestreden besluit kunnen baseren op de Beleidsregels die op 1 januari 2023 zijn vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op grond van de Beleidsregels die op 1 januari 2024 zijn vastgesteld, niet langer in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerplaats. Het college heeft daarom kunnen besluiten om de op 1 januari 2024 vastgestelde Beleidsregels niet mee te nemen in de heroverweging in bezwaar. In bezwaar vindt een volledige heroverweging plaats. Dit betekent onder andere dat een ex nunc toetsing plaatsvindt, waarbij in beginsel getoetst moet worden aan beleidsregels zoals die op het moment van de beslissing op bezwaar luiden. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw beleid in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel kan in bijzondere gevallen, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, van dit uitgangspunt worden afgeweken. [3] Naar het oordeel van de rechtbank doen dergelijke bijzondere omstandigheden zich hier voor. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat van bijzondere omstandigheden sprake is, wanneer een aanvraag door toepassing van nieuwe beleidsregels geweigerd zou moeten worden, terwijl de aanvraag niet geweigerd zou mogen worden op grond van oude beleidsregels die golden ten tijde van de aanvraag. [4] Gelet daarop zou het meenemen van het nieuwe beleid een schending opleveren van het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van reformatio in peius. In die omstandigheden heeft het college terecht aanleiding gezien voor een uitzondering op het uitgangspunt van een ex nunc toetsing.
3.5
In de Beleidsregels die zijn vastgesteld op 1 januari 2023 [5] staat over de locatie opgenomen: “
De gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt binnen 100 meter loopafstand van de woning van aanvrager gerealiseerd en wordt binnen de bestaande parkeerruimte aangelegd. De gemeente bepaalt de meest geschikte locatie. Daarbij wordt gekeken dat er geen verkeersonveilige situaties ontstaan en dat de bereikbaarheid van de weg niet belemmerd wordt.” In de toelichting wordt daaraan toegevoegd:
“De gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de woning van de aanvrager aangelegd. 100 meter is een maximum afstand. Het gaat hierbij om 100 meter afstand die op maaiveldniveau moet worden afgelegd vanaf de voordeur van de woning tot aan de parkeerplaats. (…)”
4. Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de gehandicaptenparkeerplaats aan eiser is toegewezen en dat dit strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers. Dit zijn de belangen uit artikel 2, eerste lid, van de WVW. Tussen partijen is in geschil of het college de parkeerplaats ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 3] en [huisnummer 1] als gehandicaptenparkeerplaats voor eiser heeft kunnen aanwijzen, in plaats van de door eiser gewenste parkeerplaats ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] .
4.2
Uit het bestreden besluit blijkt dat het college heeft gekozen voor de parkeerplaats ter hoogte van de [straat] [huisnummer 3] en [huisnummer 1] , omdat eiser een conflict heeft met zijn buurvrouw over het gebruik van de door eiser gewenste parkeerplaats.
4.3
In rechtsoverweging 3.3 heeft de rechtbank overwogen dat het college beleidsruimte heeft bij het kiezen van de locatie van een gehandicaptenparkeerplaats. In het geval van beleidsruimte is het aan het bestuursorgaan overgelaten om op grond van een belangenafweging te bepalen of, en zo ja, hoe de bevoegdheid gebruikt zal worden. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college – in beroep – voldoende gemotiveerd dat hij redelijkerwijs heeft kunnen besluiten tot het aanwijzen van de parkeerplaats ter hoogte van de huisnummers [huisnummer 3] en [huisnummer 1] als gehandicaptenparkeerplaats, in plaats van de door eiser gewenste parkeerplaats. Het college heeft redelijkerwijs kunnen concluderen dat die parkeerplaats overeenkomstig de Beleidsregels is gekozen. In overeenstemming met de Beleidsregels is die parkeerplaats namelijk gelegen binnen de bestaande parkeerruimte en op minder dan 100 meter vanaf de voordeur van eiser tot de parkeerplaats. Uit de Beleidsregels (en toelichting daarop) volgt daarnaast dat de gemeente de meest geschikte locatie bepaald en dat dit bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de woning van de aanvrager wordt aangelegd. Uit de zinsnede ‘bij voorkeur’ leidt de rechtbank af dat uit de Beleidsregels geen verplichting kan worden afgeleid dat de meest nabijgelegen parkeerplaats als gehandicaptenparkeerplaats wordt aangewezen. Het college heeft ter zitting voldoende gemotiveerd, waarom de parkeerplaats ter hoogte van de huisnummers [huisnummer 3] en [huisnummer 1] redelijkerwijs moet worden aangemerkt als ‘de meest geschikte locatie’. Het college was bekend met het conflict tussen eiser en zijn buurvrouw over de parkeerplaats ter hoogte van de huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Eiser heeft de aanvraag om die parkeerplaats aan te wijzen als gehandicaptenparkeerplaats ingediend op het moment dat dit conflict al speelde. Gelet op dat conflict heeft het college vastgesteld dat de parkeerdruk op die parkeerplaats hoger is dan de parkeerdruk op de parkeerplaats ter hoogte van de huisnummers [huisnummer 3] en [huisnummer 1] . Dit was voor het college de reden om de laatstgenoemde parkeerplaats aan te wijzen. Het college heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat het verschil in afstand tot beide parkeerplaatsen minimaal is. De afstand tot de gekozen parkeerplaats is – gelet op de overgelegde tekeningen – slechts maximaal 10 centimeter verder verwijderd van de woning van eiser dan de parkeerplaats ter hoogte van huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare (medische) bewijsstukken onderbouwd waarom hij die 10 centimeter niet zou kunnen afleggen om zijn auto te kunnen bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onder die omstandigheden redelijkerwijs kunnen besluiten tot het aanwijzen van de parkeerplaats ter hoogte van de huisnummers [huisnummer 3] en [huisnummer 1] als ‘meest geschikte locatie’.
4.5
Voor zover het college deze motivering pas op zitting in beroep aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank van oordeel dat dit gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat belanghebbenden daardoor zijn benadeeld.
4.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank ook niet gebleken van strijd met de door eiser genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Meer specifiek is de rechtbank niet gebleken van strijd met het specialiteitsbeginsel of het beginsel van détournement de pouvoir, omdat het college in beroep heeft toegelicht dat de parkeerdruk op de door eiser gewenste parkeerplaats de reden is geweest voor de keuze voor een andere parkeerplaats.
5. Wat is de conclusie?
5.1
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren, omdat het college redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om de gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen ter hoogte van de woningen aan de [straat] [huisnummer 3] en [huisnummer 1] .
5.2
Nu artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed.
5.3
De rechtbank zal het college om diezelfde redenen veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op: € 1.750,00. Dit is opgebouwd uit kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft de overige proceskosten (portokosten) niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd.

De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15, eerste lid, van de WVW
De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 8, eerste lid, van het BABW
Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst.
Artikel 8, tweede lid, onder d, onder 1 van het BABW
Deze onderborden kunnen bij de verkeersborden E4 tot en met E8 en E10 tot en met E13 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, betrekking hebben op de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd en, voor zover het betreft bord E6, tevens op de aanduiding dat de parkeergelegenheid is gereserveerd voor een bepaald voertuig.
Artikel 12, aanhef en onder a, onder I van het BABW
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit: de volgende borden: de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid.
Als E6 (gehandicaptenparkeerplaats) staat in die bijlage 1 bij het RVV 1990 opgenomen.
Artikel 14 van het BABW
Indien onder de in deze paragraaf genoemde verkeersborden onderborden als bedoeld in artikel 8, tweede en vierde lid, worden geplaatst, of toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid, wordt zulks in het betrokken verkeersbesluit tot uitdrukking gebracht.
Artikel 21 van het BABW
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Beleidsregels voor de toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken(versie 1 januari 2023, Beleidsregels)
Artikel 1 van de Beleidsregels (aanvrager)
Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken dient aanvrager:
  • in het bezit te zijn van een Europese gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder die nog minimaal 6 maanden geldig is ten tijde van de aanvraag;
  • volgens de Gemeentelijke Basisregistratie Personen (BRP) te staan ingeschreven op het adres waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd;
  • of één van de bewoners van het huishouden van aanvrager over een motorvoertuig te beschikken.
Artikel 3 van de Beleidsregels (locatie)
De gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt binnen 100 meter loopafstand van de woning van aanvrager gerealiseerd en wordt binnen de bestaande parkeerruimte aangelegd.
De gemeente bepaalt de meest geschikte locatie. Daarbij wordt gekeken dat er geen verkeersonveilige situaties ontstaan en dat de bereikbaarheid van de weg niet belemmerd wordt.
Toelichting artikel 3
De gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de woning van de aanvrager aangelegd. 100 meter is een maximum afstand. Het gaat hierbij om 100 meter afstand die op maaiveldniveau moet worden afgelegd vanaf de voordeur van de woning tot aan de parkeerplaats. (…)

Voetnoten

1.Artikel 15, eerste lid, van de WVW.
2.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ABRvS 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2128, r.o. 5.3 en ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:166, r.o. 7.
3.ABRvS 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2138, r.o. 6.3 en ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433, r.o. 2.1.
4.ABRvS 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2518, r.o. 5.3 en ABRvS 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4455, r.o. 6.1.
5.Artikel 3 van de Beleidsregels (versie 2023).