ECLI:NL:RBZWB:2024:4648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/3952 KINDER
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2023. In die uitspraak is bepaald dat verweerder binnen twee weken moet beslissen op de bezwaren van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in, omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres. Daarom bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak.

Verweerder heeft verzocht om een langere termijn dan twee weken, maar de rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank benadrukt dat de termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-, omdat verweerder na de door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om een lagere dwangsom af, omdat het niet aan de rechtbank is om een structurele oplossing voor de capaciteitsproblemen van verweerder te bieden.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder de onder 5.3. genoemde termijn moet respecteren. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten van € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3952 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:427). In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken moet beslissen op de bezwaren van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in, omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 24 januari 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing moest nemen. [2]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op het bezwaar van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.2.
Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3] Hoewel het klopt dat hij nog steeds niet op de bezwaren heeft beslist, stelt hij dat dit niet voorkomt uit onwil of weigerachtigheid, maar uit onmacht. Daarom verzoekt verweerder om aan te sluiten bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en een langere termijn dan twee weken te geven.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd eeen beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval niet aangewezen, omdat het hier gaat om de een tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. In de uitspraak van 24 januari 2023 heeft de rechtbank al vastgesteld dat verweerder toen, na herhaalde verzoeken daartoe, geen stukken en geen verweerschrift heeft ingediend waardoor er een termijn van twee weken is vastgesteld. Verweerder heeft geen uitvoering gegeven aan die uitspraak. De nu gevraagde langere termijn acht de rechtbank daarom niet passend.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 24 januari 2023, geldt dat deze dwangsom pas stopt met lopen als op alle bezwaarschriften van eiseres is beslist. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom op te leggen, omdat hij wel op tijd wil beslissen, maar niet in staat is om op tijd te beslissen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 augustus 2023 heeft overwogen is het niet aan de rechtbank om een structurele, collectieve oplossing voor de capaciteitsproblemen van verweerder te bieden. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland, [5] geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [6] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op alle bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld: CRvB 10 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2021:2305, ABRvS 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673 en ABRvS 27 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3156.
3.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3208 en ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.
4.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 21.
5.Rb. Midden-Nederland 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
6.CRvB van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.