ECLI:NL:RBZWB:2024:4626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/9069
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking met betrekking tot pensioenuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.732. Tevens was er een belastingrentebeschikking van € 35 opgelegd. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking, na een eerdere afwijzing van het bezwaar door de inspecteur op 6 juli 2023.

Belanghebbende, geboren in 1948, heeft pensioenrechten opgebouwd bij het ministerie van Defensie en ontving in 2021 een uitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP van € 41.921, naast een AOW-uitkering van € 11.245. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft hij de uitkering van het ABP als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking opgegeven. De inspecteur heeft echter de uitkering aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid, wat leidde tot het vervallen van de arbeidskorting en een te betalen belastingbedrag van € 1.986.

De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2021 in stand moet blijven, maar dat de belastingrente moet worden verminderd. Belanghebbende had eerder een procedure gevoerd over vergelijkbare geschilpunten, en de rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende ongegrond is voor de aanslag, maar gegrond voor de belastingrentebeschikking, en vernietigt deze laatste. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.732. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 35 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur] .

Feiten

2. Belanghebbende is geboren in 1948. Hij heeft vanaf 1966 pensioenrechten opgebouwd in het kader van zijn dienstbetrekking bij het ministerie van Defensie. Nadat belanghebbende functioneel leeftijdsontslag kreeg, is de pensioenopbouw door blijven lopen tot aan de ingangsdatum van zijn pensioen.
2.1.
Belanghebbende heeft in 2021 een uitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP) ontvangen van € 41.921. Tevens ontving belanghebbende in 2021 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank van € 11.245.
2.2.
In de aangifte IB/PVV voor 2021 heeft belanghebbende de inkomsten die hij verkreeg van het ABP vermeld onder de rubriek '’Loon, uitkering ZW en andere inkomsten uit tegenwoordige db’.
2.3.
De voorlopige aanslag IB/PVV 2021 met dagtekening 5 augustus 2022 is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte. Daarbij is een arbeidskorting toegepast van € 1.983 en dit leidde tot een teruggaaf van € 921 aan belasting met vergoeding van € 6 aan belastingrente.
2.4.
De inspecteur is bij de aanslagregeling afgeweken van de aangifte IB/PVV 2021. Hij heeft het inkomen van het ABP aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid. De arbeidskorting is hierdoor komen te vervallen en dit leidde tot een te betalen belastingbedrag € 1.986 met berekening van € 35 aan belastingrente.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2021 en de belastingrentebeschikking terecht en naar het juiste bedrag heeft opgelegd dan wel heeft berekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2021 in stand moet blijven en dat het bedrag van de belastingrente moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Belanghebbende heeft gesteld dat de uitkering van het APB uitgesteld loon betreft en moet worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, waardoor recht bestaat op arbeidskorting. Tevens is volgens belanghebbende al over de pensioenpremies belasting betaald in de opbouwfase, zodat de uitbetaling onbelast zou moeten zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.1.
Belanghebbende heeft over het jaar 2016 tot aan de Hoge Raad een procedure gevoerd, waarin identieke geschilpunten aan de orde zijn geweest. Desgevraagd ter zitting heeft belanghebbende geen andere standpunten genoemd dan die in de eerdere procedure reeds zijn behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden zoals onder 4 zijn opgenomen, belanghebbende niet kunnen baten en verwijst voor de motivering naar de uitspraak van de Hoge Raad en de daaraan voorafgaande uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. [1]
4.2.
Belanghebbende heeft tevens gesteld dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld, nu hij eerst bij de voorlopige aanslag IB/PVV 2021 een bedrag van € 927 heeft ontvangen en later bij de aanslag IB/PVV 2021 een bedrag van € 2.018 moest betalen. Volgens belanghebbende heeft hij daardoor een valse indruk gekregen. De rechtbank leest hierin een beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en overweegt daarover het volgende.
4.3.
De inspecteur is er niet toe verplicht om bij de vaststelling van een aanslag IB/PVV eenzelfde standpunt in te nemen als ten grondslag ligt aan de voorlopige aanslag. Aan een zodanige gebondenheid staan aard en wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag in de weg. De voorlopige aanslag pleegt te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. [2]
4.4.
In dit geval heeft de inspecteur de voorlopige aanslag vastgesteld in overeenstemming met de door belanghebbende ingediende aangifte. Nu belanghebbende bij de aangifte de pensioenuitkering - ten onrechte - heeft aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, heeft dit in de voorlopige aanslag geleid tot toepassing van de arbeidskorting en een te ontvangen bedrag. Gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende hieraan niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij daadwerkelijk recht had op toepassing van de arbeidskorting. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
4.5.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De inspecteur heeft, met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad, gesteld dat de belastingrente moet worden verminderd naar afgerond € 31. [3] Volgens de inspecteur heeft de Belastingdienst in de periode 1 juli 2022 tot 5 augustus 2022 (de dagtekening van de voorlopige aanslag) over het bedrag van de voorlopige aanslag beschikt en daarom dient de belastingrente over deze periode te worden verminderd. De rechtbank volgt de inspecteur hierin en zal de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep voor zover het ziet op de aanslag IB/PVV is ongegrond. Nu de belastingrente moet worden verminderd, is het beroep voor zover het ziet op de belastingrentebeschikking gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de belastingrentebeschikking.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, nu niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover deze betrekking heeft op de belastingrentebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de belastingrentebeschikking;
- vernietigt de belastingrentebeschikking en bepaalt het bedrag aan te betalen belastingrente op € 31;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2024 door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:291 en Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 mei 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1569
2.Hoge Raad, 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996.
3.Hoge Raad, 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673.