In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De zaak betreft de vraag of de pensioeninkomsten van belanghebbende, die hij ontving van Stichting Pensioenfonds ABP, moeten worden aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid, waardoor hij geen recht heeft op de arbeidskorting. Belanghebbende ontving in 2016 een pensioenuitkering van € 42.695 en een AOW-uitkering van € 10.044. De inspecteur van de Belastingdienst had de arbeidskorting van € 1.407 niet verleend, omdat hij de pensioeninkomsten als inkomsten uit vroegere arbeid beschouwde. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de pensioeninkomsten als uitgesteld loon moeten worden aangemerkt, wat recht zou geven op de arbeidskorting. Het hof oordeelde dat de pensioeninkomsten inderdaad hun oorzaak vinden in het voorheen verrichten van arbeid en dat er geen recht op arbeidskorting bestaat. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het griffierecht of de proceskosten te vergoeden.