In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 28 september 2023. In die uitspraak werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen zeven weken moest beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu dat verweerder deze beslissing niet heeft genomen, wat aanleiding geeft tot het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft verweerder op 22 mei en 11 juni 2024 verzocht om de relevante stukken en een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft wel de stukken ingediend, maar geen verweerschrift, waardoor de rechtbank op basis van de beschikbare informatie uitspraak doet. De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen.
De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 en het griffierecht van € 51,- moet door verweerder aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.