In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) door het UWV beoordeeld. Eiseres, werkzaam als woonondersteuner en slaapwacht, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om haar IVA-uitkering te korten op basis van haar inkomsten bij een tweede werkgever. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de toekenning van de IVA-uitkering, die door het UWV op 5 september 2022 was vastgesteld op € 803,95 bruto per maand, na een korting van 70% op de inkomsten van eiseres bij haar tweede werkgever. Eiseres betoogt dat deze berekening onrechtvaardig is en dat haar financiële situatie hierdoor onhoudbaar is geworden.
De rechtbank concludeert dat het UWV de wettelijke bepalingen correct heeft toegepast. De WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) bepaalt dat 70% van het inkomen tijdens de IVA-uitkering in mindering wordt gebracht op de uitkering. De rechtbank stelt vast dat de dagloonberekening, die zowel de inkomsten van eiseres bij haar eerste als tweede werkgever meeneemt, in overeenstemming is met de wetgeving. Eiseres heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de toepassing van de wet niet onevenredig is en dat het UWV geen ruimte heeft om van de wettelijke regels af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV.