12.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
13. Eiser stelt dat hij in de te beoordelen periode wel degelijk zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiser erkent dat hij zijn leven inricht op een ongebruikelijke manier. Dit komt volgens eiser door de ernstige gezondheidsproblemen/chronische psychische klachten waar hij mee kampt. Eiser verbleef in verband hiermee regelmatig bij zijn moeder (toen zij nog leefde) of bij vrienden/kennissen. Ook was hij veel van huis in verband met zijn vrijwilligerswerk. Eiser stelt dat hij alleen sliep op het uitkeringsadres. De inrichting van zijn woning was Spartaans omdat hij niet de puf en de middelen had om dit te verbeteren, maar de woning was wel toegankelijk. Dat hij weinig water en energie verbruikte en dat hij zijn afval met zich meenam, wil volgens eiser niet zeggen dat hij niet op het uitkeringsadres woonde.
Standpunt van het college
14. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Als gevolg daarvan staat niet vast waar eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf had. Daardoor kan niet worden vastgesteld of eiser recht had op bijstand. Het college stelt dat het gelet hierop op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden is om de uitkering van eiser in te trekken.
15. Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat hij in de periode in geding, te weten de periode van 9 december 2021 tot en met 12 juli 2023, niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
16. Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij het hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken.
17. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiser in de periode waar het hier om gaat, zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Het college is daar naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd, gezien de informatie over het huisbezoek van 23 mei 2023, de gegevens over het waterverbruik en het energieverbruik, de informatie over de afvalledigingen en de verklaringen van eiser zelf. De rechtbank zal dat hierna nader toelichten.
18. Tijdens het huisbezoek op 23 mei 2023 heeft de toezichthouder BRP vastgesteld dat de voortuin van het uitkeringsadres helemaal begroeid was en dat de voordeur nauwelijks bereikbaar was. Door het raam is naar binnen gekeken en gezien dat de ruimte achter het raam, vermoedelijk woonkamer, volledig vol stond met goederen. De spullen stonden opgestapeld tot het plafond. Het oogde als een opslagruimte. De woning was niet bereikbaar via de achterdeur omdat er een plaat voor de achterdeur stond. Via het raam aan de achterzijde was te zien dat er stellages in de ruimte stonden. De binnenkant van de woning is niet gezien omdat er niet werd gereageerd op bellen en aankloppen. De toezichthouder heeft op basis van zijn bevindingen geconcludeerd dat de woning op dat moment niet werd bewoond en ook niet bewoonbaar was. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
19. Uit onderzoek ten aanzien van het waterverbruik is gebleken dat op 12 september 2022 voor het uitkeringsadres door de vorige bewoner (eisers partner) een meterstand van 171 m3 is doorgegeven. De voorlaatste meterstand is tijdens een afgelegd huisbezoek op 12 januari 2021 vastgesteld op 163,93 m3. De werking van de meter is tijdens dit huisbezoek getest en bevestigd. Dit betekent dat eiser een waterverbruik van 7 á 8 m3 had over de periode van 12 januari 2021 t/m 12 september 2022, te weten een periode van 20 maanden.
20. Uit vaste rechtspraak van de CRvBvolgt dat indien sprake is van een waterverbruik van 7 m3 op jaarbasis dit is aan te merken als een extreem laag waterverbruik (ongeacht het aantal personen van dit huishouden), waarmee verondersteld kan worden dat de woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene dus niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkenen om het tegendeel aannemelijk te maken.
21. Eiser heeft de juistheid van het vastgestelde waterverbruik betwist, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt wat het juiste waterverbruik volgens hem moet zijn. Eiser heeft meermalen (waaronder ter zitting) gesteld dat hij de juiste meterstanden per e-mail aan zijn toenmalige bewindvoerder heeft doorgegeven.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser had gelegen om de betreffende e-mails in het geding te brengen om zijn standpunt nader te onderbouwen. Te meer nu de bewindvoerder aan het college heeft bericht dat zij nooit meterstanden heeft ontvangen van eiser. Nu eiser dat heeft nagelaten, zal de rechtbank uitgaan van het extreem lage waterverbruik dat uit de gegevens van het college blijkt. De rechtbank overweegt dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om de e-mails waar hij aan refereert aan het college en de rechtbank ter beschikking te stellen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om eiser alsnog die mogelijkheid te bieden.
22. Uit onderzoek naar het energieverbruik is gebleken dat over de periode van 25 maart 2021 t/m 19 maart 2023 geen elektra is verbruikt op het uitkeringsadres. De meter heeft in de gehele periode in geding op 700 gestaan. Eiser heeft dit wederom betwist, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt wat het juiste energieverbruik volgens hem moet zijn. Ook hier geldt dat eiser heeft gesteld dat hij de juiste meterstanden per e-mail aan zijn bewindvoerder heeft doorgegeven, maar dat hij heeft nagelaten deze e-mails in het geding te brengen. Eiser heeft gesteld dat de meterstand op 22 januari 2022 740 was. Zelfs als de rechtbank eiser zou volgen in deze stelling is nog steeds sprake van een extreem laag verbruik van 40 kWh. Ook dit wijst er op dat eiser zijn hoofdverblijf in de periode in geding niet op het uitkeringsadres had.
23. Uit de opgevraagde gegevens bij afvalbedrijf Saver is gebleken dat eiser gedurende de periode van 9 december 2021 tot 19 mei 2023 geen afval heeft aangeboden. Eiser heeft verklaard dat hij zijn afval mee nam als hij van huis ging en elders weggooide. Als eiser zo weinig afval produceerde op het uitkeringsadres dat hij dit kon meenemen, bevestigt dat naar het oordeel van de rechtbank de stelling dat het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven niet op het uitkeringsadres lag.
24. Eiser heeft – samengevat – verklaard dat hij in de periode in geding deels bij zijn zieke moeder is verbleven om voor haar te zorgen, totdat zij op 29 februari 2022 overleed. Ook stelt hij mantelzorg te hebben verleend aan zijn beste vriend, die kanker heeft. Daarnaast was hij veel van huis in verband met het vrijwilligerswerk dat hij deed voor Afghaanse vluchtelingen. Eiser stelt dat de reden dat hij veel bij anderen verbleef ook is gelegen in zijn chronische psychische problemen. Zij familie, vrienden en kennissen hielden hem op de been. Op 21 juni 2023 stelt eiser de sleutel van het uitkeringsadres te hebben ingeleverd omdat hij zou gaan verhuizen naar de [adres 2] in [plaats] .
25. De rechtbank overweegt dat eiser erkent dat hij om diverse redenen weinig op het uitkeringsadres verbleef. Dat hij zijn zieke moeder en vriend hielp en dat hij vanwege zijn psychische problematiek ook graag bij anderen verbleef, speelt bij de beoordeling van de vraag waar eiser zijn hoofdverblijf had in de te beoordelen periode echter geen rol. De redenen waarom eiser niet op het uitkeringsadres verbleef, zijn immers niet van betekenis voor de vraag of hij daar zijn hoofdverblijf had.
26. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij altijd sliep op het uitkeringsadres. Zo dat al zo zou zijn, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven op het uitkeringsadres was. Bij de beoordeling van de vraag waar het zwaartepunt van iemands leven ligt, spelen meerdere factoren een rol, zoals waar iemand het merendeel van de tijd overdag verblijft, waar zijn persoonlijke bezittingen, zijn kleding en zijn verzorgingsproducten staan en waar hij meestal eet, doucht, de was doet en zijn zaken regelt.Vast staat dat eiser overdag meestal elders verbleef. Gesteld noch gebleken is dat de persoonlijk bezittingen van eiser, zijn kleding en zijn verzorgingsproducten zich op het uitkeringsadres bevonden of dat hij wel eens op het uitkeringsadres at of de was deed. Eiser heeft verklaard dat op het uitkeringsadres geen internet was. Niet aannemelijk is dan ook dat hij vanaf het uitkeringsadres zijn zaken regelde. Vast staat dat er geen douche was op het uitkeringsadres. Eiser heeft verklaard dat hij douchte bij zijn moeder of bij vrienden. Al deze factoren wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat, hoewel eiser mogelijk de nachten doorbracht op het uitkeringsadres, het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven niet op het uitkeringsadres was.
27. Op grond van bovenstaande bevindingen in onderling verband bezien en gebaseerd op het onderzoek van de sociale recherche, heeft het college terecht geconcludeerd dat eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Dat eiser kampt met psychische problemen en als gevolg daarvan naar eigen zeggen een ongebruikelijke levensstijl heeft, doet hieraan niet af.
Schending inlichtingenverplichting
28. Eiser heeft diverse malen per brief aan het college laten weten dat hij tijdelijk elders zou verblijven, maar is zich altijd op het standpunt blijven stellen dat zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres was. De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode in geding niet het hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, omdat het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven niet op het uitkeringsadres was. Over zijn feitelijke woonsituatie heeft eiser nooit duidelijkheid verschaft.
29. Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden door bij het college niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Dat had hij wel moeten doen, omdat dit gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Waar eiser wel zijn hoofdverblijf heeft gehad is niet duidelijk geworden. Eiser is er dus niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij, als hij toen wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de periode in geding wel recht op volledige dan wel aanvullende bijstand van het college zou hebben gehad. Het college kon door de schending van de inlichtingenverplichting dan ook niet vaststellen of en zo ja, in hoeverre, eiser in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd en recht zou hebben gehad op een bijstandsuitkering.
30. De rechtbank concludeert dat het college op grond van de dwingendrechtelijke bepaling in artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden was het recht op een uitkering en het recht op bijzondere bijstand van eiser in te trekken per 9 december 2021.