In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Het UWV had op 4 november 2021 besloten de uitkering van eiser te beëindigen per 5 december 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn beslissing in het bestreden besluit van 31 mei 2023. De rechtbank heeft op 12 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling is gebaseerd op medische rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die hebben vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft een geschiedenis van rugklachten en heeft verschillende functies vervuld, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkt is dan vastgesteld, maar de rechtbank vindt dat de verzekeringsartsen de beperkingen adequaat hebben ingeschat.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 1.000,- toe, te betalen door het UWV. De rechtbank veroordeelt het UWV ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2024.