ECLI:NL:CRVB:2025:949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 5 december 2021. Appellant, die zich op 12 november 2020 ziek meldde met rug- en bekkenklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering. Hij stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. Het Uwv oordeelde echter dat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen in geselecteerde functies, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, maar kende hem wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen een compleet beeld hadden van de medische situatie van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef.