ECLI:NL:CRVB:2024:849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
23/926 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en weigering van nieuwe uitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 23 december 2021 en de weigering van een nieuwe ZW-uitkering per 19 januari 2022. Appellante, die zich op 13 april 2020 ziek meldde, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering, maar het Uwv beëindigde deze op basis van de conclusie dat zij meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Rotterdam had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordelingen en de arbeidsdeskundige rapporten. De Raad concludeert dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de beslissing van het Uwv. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn dat de verzekeringsarts de medische beperkingen van appellante heeft onderschat. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De Raad bevestigt dat appellante per 19 januari 2022 in staat is tot het verrichten van haar arbeid, zoals eerder vastgesteld in de geselecteerde functies.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en laat de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de nieuwe uitkering in stand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/926 ZW, 23/927 ZW
Datum uitspraak: 25 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2023, 22/3313 en 22/3405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaken over de vraag of het Uwv terecht de ZWuitkering van appellante per 23 december 2021 (23/926) heeft beëindigd en haar terecht per 19 januari 2022 (23/927) een ZW-uitkering heeft geweigerd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd dan wel opnieuw recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 14 maart 2024. Voor appellante is verschenen mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als adviseur klantcontact voor gemiddeld
15,86 uur per week. Op 13 april 2020 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante met ingang van 13 juli 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 mei 2021 de ZWuitkering van appellante met ingang van 5 juni 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 19 januari 2022 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat de
ZW-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet vanaf 5 juni 2021. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
(23/926)
1.2.
Appellante heeft zich met ingang van 15 juni 2021 opnieuw ziekgemeld met fysieke klachten. Een arts van het Uwv heeft in verband hiermee op 19 november 2021 een aanvullende EZWb gedaan. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 19 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 22 november 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van
23 december 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 2 juni 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante meer beperkt geacht en de FML daarop aangepast. Op basis van de aangepaste FML van 2 mei 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies verworpen en andere passende functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een verdienvermogen van meer dan 65% van het maatmanloon.
(23/927)
1.4.
Appellante heeft zich op 19 januari 2022 nogmaals ziekgemeld. In verband hiermee heeft zij op 11 maart 2022 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 19 januari 2022 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2022 geweigerd appellante met ingang van 19 januari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen.
1.5.
Bij besluit van 8 juni 2022 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante het beroep tegen de ongewijzigde voortzetting van haar ZW-uitkering per 5 juni 2021 heeft ingetrokken en vervolgens de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat de beperkingen als gevolg van haar gezondheidsklachten zijn onderschat. In verband met haar oogklachten is zij niet alleen beperkt voor lezen of beeldschermwerk, maar ook voor (productie)werk met focus op detail. Functies waarin dat van haar wordt verwacht, zijn voor haar dan ook niet geschikt. Daarnaast moet appellante in verband met haar tinnitus beperkt worden geacht voor werk met veel geluiden en is zij niet in staat tot het
niet-professioneel dragen van oordoppen/geluidafschermers. Zij heeft gesteld dat het gebruik van oordoppen leidt tot gewenning en dat zij bij het uitdoen meer last krijgt van geluiden waardoor zij steeds minder geluid kan verdragen. Verder kan appellante vanwege haar duizeligheidsklachten niet in staat worden geacht tot buigen of hooguit tot sporadisch een keer. Zij acht de aangescherpte beperking (tot 50 keer per uur buigen) niet reëel. Appellante heeft verzocht een deskundige te benoemen.
Met betrekking tot de geselecteerde functies heeft appellante aangevoerd dat de functie van archiefmedewerker (SBC-code 315132) niet geschikt is in verband met haar beperking voor het werken op hoogtes. In deze functie moet ze tweehandig dossiers opbergen en dragen, terwijl daarbij gebruik moet worden gemaakt van een trap. In verband met haar duizeligheidsklachten brengt dit een verhoogd risico op vallen met zich mee. De functie van assemblagemedewerker electrotechnische onderdelen (SBC-code 267041) acht appellante niet geschikt vanwege het risico op brandwonden bij het solderen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de beëindiging van de ZW-uitkering per 23 december 2021 en de weigering van de ZW-uitkering per 19 januari 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen.
(23/926)
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beperkingen van appellante heeft onderschat, wordt onderschreven.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Met betrekking tot de oogklachten van appellante is in de FML bij beoordelingspunt 2.1 (zien) een beperking opgenomen en toegelicht dat appellante moeite heeft met het onderscheiden van details, kleine onderdelen en dergelijke voor lange perioden achtereen. Priegelwerk meer dan 1 uur achtereen moet worden vermeden. Daarnaast is appellante bij beoordelingspunt 2.5 beperkt geacht in lezen en is toegelicht dat appellante niet langdurig kan focussen met lezen of beeldschermwerk: maximaal 20 minuten, met nadien tenminste 10 minuten onderbreking. De oogklachten van appellante zijn dus onderkend en hebben geleid tot beperkingen in haar belastbaarheid. De daarvoor gegeven motivering is navolgbaar. Appellante stelt weliswaar dat als gevolg van haar oogklachten meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, maar zij heeft dat niet met medische stukken onderbouwd.
4.4.
In verband met de tinnitus van appellante is bij beoordelingspunt 1.8.1 vastgesteld dat appellante niet kan werken met veel auditieve prikkels in de directe omgeving, onder de vermelding dat zij oordoppen kan gebruiken, en bij beoordelingspunt 3.8.4. (fysieke omgevingseisen) een beperking opgenomen en toegelicht dat appellante beperkt wordt geacht voor het werken met headphones/earphones. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat het dragen van oordoppen waarmee de oren voor geluid van buiten worden afgesloten niet gelijk is te stellen aan het dragen van headphones of earphones waar geluid uit komt. Verder is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in aansluiting hierop overtuigend toegelicht dat met professionele oordoppen, voor zover dat nodig is in de geselecteerde functies, de auditieve prikkels vanuit de werkomgeving worden weggenomen, en alle geluiden goed te horen blijven, maar dan een stuk zachter. Spraak blijf je bijvoorbeeld op deze manier goed en verstaanbaar horen. Er is geen reden om aan deze toelichting te twijfelen en appellante daartoe niet in staat te achten. Daarbij is van belang dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn om dergelijke professionele oordoppen te dragen.
4.5.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de bevindingen bij eigen onderzoek in verband met de duizeligheidsklachten van appellante in de FML van
2 mei 2022 aanvullend sterk beperkt geacht ten aanzien van beoordelingspunt 4.10
(frequentie buigen tijdens het werk), wat betekent dat zij zo nodig 50 keer per uur in plaats van 300 keer per uur kan buigen. De enkele stelling van appellante dat zij in verband met haar duizelingheidsklachten in het geheel niet kan buigen, is niet voldoende om hieraan te doen twijfelen. Daarbij wordt betrokken de vaststelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van een concrete stoornis aan het evenwichtsorgaan dat verdergaande beperkingen in bijvoorbeeld buigen kan verklaren.
4.6.
Nu er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv, is er geen reden om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals appellante heeft verzocht. In dat verband wordt, gelet op het beroep van appellante op het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 nog overwogen dat appellante het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest in hoger beroep niet uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft bestreden en de Raad dat oordeel ook onderschrijft. De (verzekerings)artsen hebben de door appellante naar voren gebrachte klachten na eigen onderzoek en op basis van wat appellante daarover naar voren heeft gebracht zorgvuldig gewogen, serieus genomen en ook beperkingen daarvoor aangenomen. Er is geen reden gebleken om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Zij heeft van deze ruimte evenwel geen gebruik gemaakt. Voor het aannemen van het ontbreken van equality of arms bestaat dan ook geen aanleiding.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.
4.8.
Met betrekking tot de functie met SBC-code 315132 (archiefmedewerker) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de duizeligheidsklachten niet aan het verrichten van deze functie in de weg staan. In deze functie moet twee keer per uur gedurende vier werkuren een bordesladder van drie treden (niet hoger dan 1,35 meter) worden beklommen voor het bereiken van een hogere plank. Appellante is op medische gronden in staat geacht tot het klimmen op een huishoudtrapje van minder dan 1,5 meter, wat dan ook niet valt onder het werken op hoogtes, en appellante moet gelet hierop in staat worden geacht ook de bordesladder in de geselecteerde functie te kunnen gebruiken. Dit valt dus reeds daarom binnen haar belastbaarheid.
4.9.
In de functie van assemblagemedewerker electrotechnische producten
(SBC-code 267041) wordt gewerkt met een soldeerbout. Daarbij is sprake van een risico op een brandwond(je). Volgens de FML kan appellante niet werken bij of met machines of gereedschap met verwondingsrisico. Door het werken met een soldeerbout wordt deze beperking op persoonlijk risico niet overschreden. [2] Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt en ook niet gebleken is dat bij haar de kans op onzorgvuldig gebruik van de soldeerbout en daarmee het risico op een brandwond veel groter is dan bij andere werknemers.
(23/927)4.10. Appellante heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit 2.
4.11.
De verzekerings bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 mei 2022 vastgesteld dat de medische beperkingen van appellante per 19 januari 2022 niet zijn gewijzigd en toegenomen ten opzichte van 23 december 2021. Deze vaststelling is voldoende om de weigering van een ZW-uitkering te kunnen dragen. Het oordeel van de rechtbank dat appellante per 19 januari 2022 (onveranderd) in staat is tot het verrichten van haar arbeid, zijnde de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies, wordt dan ook onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. De hoger beroepen slagen dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging en de weigering van de ZW-uitkering in stand blijven.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslisisng is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) O.N. Haafkes

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2083.