ECLI:NL:RBZWB:2024:4368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/8904 en BRE 23/8905
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetes door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 juni 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de daarbij opgelegde boetes beoordeeld. De rechtbank behandelt de zaken BRE 23/8904 en BRE 23/8905, waarbij belanghebbende, een ondernemer die coaching en trainingen aanbiedt, in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2017 tot en met 2019, waarbij ook verzuim- en vergrijpboetes zijn vastgesteld. De rechtbank onderzoekt of de inspecteur de voorbelasting op diverse kosten, waaronder huisvestingskosten en kosten voor de aanleg van steigers, terecht heeft gecorrigeerd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslagen en boetes terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op meer aftrek van voorbelasting dan reeds is verleend. De rechtbank oordeelt dat de boetes passend zijn, gezien de omstandigheden van de zaak. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslagen en boetes in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/8904 en BRE 23/8905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd in [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende boete- en belastingrentebeschikkingen vastgesteld:
Zaaknr.
[aanslagnummer]
Jaren
Naheffing
Boete
Rente
23/9804
F.01.9501
01-01-2017 t/m 31-12-2019
€ 1.719
€ 171
(verzuimboete)
€ 219
23/9805
F.01.9502
01-01-2018 t/m 31-12-2019
€ 3.448
€ 862
(vergrijpboete)
€ 415
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen, boete- en belastingrentebeschikkingen als volgt gehandhaafd of verminderd:
Zaaknr.
[aanslagnummer]
Jaren
Naheffing
Boete
Rente
23/9804
F.01.9501
01-01-2017 t/m 31-12-2019
€ 1.719
€ 171
(verzuimboete)
€ 219
23/9805
F.01.9502
01-01-2018 t/m 31-12-2019
€ 3.219
€ 804
(vergrijpboete)
€ 382
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . De gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Een afschrift van deze pleitnota wordt met deze uitspraak meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de boete- en belastingrentebeschikkingen juist zijn. Meer specifiek beoordeelt zij in dit verband of de inspecteur de voorbelasting op de huisvestings-/aircokosten (€ 283), de overige huisvestingskosten (€ 356 + € 259 + 752) en de steigerkosten (€ 1.172 + € 2.047) terecht heeft gecorrigeerd. De correctie van de voorbelasting op de voedingssupplementen is tussen partijen niet in geschil.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen, de boete- en belastingrentebeschikkingen niet te hoog zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de wet. [1] Haar activiteiten bestaan in de onderhavige jaren uit coaching en het geven van trainingen. De afnemers van belanghebbende zijn zowel bedrijven als particulieren.
3.1.
De aandelen in belanghebbende zijn voor 50% in handen van [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) en voor 50% in handen van de [B.V. 2] ( [B.V. 2] ). [naam 2] ( [naam 2] ) bezit 100% van de aandelen [B.V. 1] en [naam 3] ( [naam 3] ) bezit 100% van de aandelen [B.V. 2] . [naam 2] en [naam 3] hebben naast het bezit van de aandelen in de vennootschappen elk ook een eenmanszaak die ondernemer is voor de omzetbelasting.
3.2.
Belanghebbende had in de onderhavige jaren geen personeel in dienst. De feitelijke activiteiten van belanghebbende zijn verricht door [naam 2] en [naam 3] .
3.3.
Belanghebbende verricht haar activiteiten vanuit een natuurhuisje (het natuurhuisje). Het natuurhuisje is gelegen bij de woning van [naam 2] en [naam 3] (het woonhuis), in de aan hun privétuin grenzende inspiratietuin. Zowel de inspiratietuin als de grond waarop het natuurhuisje is gebouwd, is eigendom van [B.V. 2] . De bouw- en inrichtingskosten van het natuurhuisje zijn geactiveerd op de balansen van de eenmanszaken.
3.4.
Het tijdvak waarover de verschuldigde omzetbelasting moet worden aangegeven en betaald is het kalenderkwartaal.
3.5.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. Van dit boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt met dagtekening 20 oktober 2022.
3.6.
In het controlerapport concludeert de inspecteur dat de door belanghebbende over de onderhavige jaren in aftrek gebrachte voorbelasting (gedeeltelijk) moet worden gecorrigeerd, omdat belanghebbende op een aantal van de betreffende inkoopfacturen niet als afnemer staat vermeld en omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in aftrek gebrachte voorbelasting (volledig) toerekenbaar is aan belaste ondernemersactiviteiten. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de volgende correcties van de voorbelasting vastgesteld:
2017
2018
2019
Correcties voorbelasting kosten n.a.v. correcties Vpb
Huisvestingskosten/Airco
-
-
€ 283
Huisvestingskosten overig
€ 356
€ 259
€ 752
Voedingssupplementen
€ 9
€ 23
€ 37
[vereniging]
- +
€ 229 +
- +
Totaal correcties n.a.v. correcties Vpb
€ 365
€ 511
€ 1.072
Correcties voorbelasting steigers
Facturen [B.V. 3]
-
€ 1.172 +
€ 2.047 +
Totale correctie voorbelasting
€ 365
€ 1.683
€ 3.119
De inspecteur heeft de voorbelasting op de post huisvestingskosten overig voor 2/3e deel in aftrek toegestaan. Voornoemde correcties met betrekking tot deze post zien dan ook het resterende 1/3e deel van de betreffende voorbelasting. Van de overige posten heeft de inspecteur de door belanghebbende op haar aangiften in aftrek gebrachte voorbelasting volledig gecorrigeerd.
3.7.
Met de naheffingsaanslag 9501 van € 1.719 [2] heeft de inspecteur de voorbelasting ter zake van de huisvestingskosten/airco, de huisvestingskosten overig en de voedingssupplementen (gedeeltelijk) nageheven (zie 3.6) en gelijktijdig een verzuimboete van 10% opgelegd.
3.8.
Met de naheffingsaanslag 9502 van € 3.448 [3] heeft de inspecteur de voorbelasting ter zake van [vereniging] en de facturen van [B.V. 3] voor de steigers volledig nageheven (zie 3.6). Bij deze naheffingsaanslag is wegens grove schuld een vergrijpboete van 25% opgelegd.
3.9.
Bij uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslag 9501 en de gelijktijdig daarmee vastgestelde boete- en rentebeschikking gehandhaafd en zijn de naheffingsaanslag 9502 en de gelijktijdig daarmee vastgestelde boete- en rentebeschikking verminderd vanwege het vervallen van de correctie ‘ [vereniging] ’.

Motivering

Heeft de inspecteur de voorbelasting terecht gecorrigeerd?
4. De rechtbank stelt voorop dat als voorbelasting aftrekbaar is, de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. [4] Op belanghebbende, die voorbelasting op haar aangiften omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, rust de stelplicht en, in geval van betwisting, de bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk dat zij recht heeft op meer aftrek van voorbelasting dan haar reeds is verleend. De inspecteur heeft de correcties dan ook terecht toegepast. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Huisvestings-/aircokosten (€ 283)
4.1.1.
De factuur die ziet op de huisvestings-/aircokosten (€ 283) heeft betrekking op de levering en montage van een airco die is aangebracht in een kamer van het woonhuis. Belanghebbende stelt dat de voorbelasting op deze factuur volledig aftrekbaar is, omdat dat een werkkamer is en de werkkamer een zakelijke ruimte is.
4.1.2.
De inspecteur betwist de aftrekbaarheid van de voorbelasting. Hij voert daartoe aan dat de airco is aangebracht in een niet-zelfstandige ruimte in het woonhuis en dat het belaste gebruik ervan niet aannemelijk is gemaakt.
4.1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij de airco gebruikt voor belaste ondernemersactiviteiten. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de beschikking had over die werkkamer of haar onderneming (deels) vanuit die werkkamer dreef. De inspecteur heeft de vooraftrek terecht gecorrigeerd.
Overige huisvestingskosten (€ 356 + € 259 + € 752)
4.1.4.
De overige huisvestingskosten bestaan (onder andere) uit de kosten voor de tuin(en), glasbewassing, onderhoud van de combiketel en uitgaven bij bouwmarkten. De inspecteur heeft 2/3e deel van de voorbelasting op deze kosten in aftrek toegestaan. Volgens belanghebbende is de voorbelasting op deze kosten volledig aftrekbaar, omdat de kosten zien op het natuurhuisje (en de inspiratietuin) en daarom sprake is van volledig zakelijk gebruik.
4.1.5.
De inspecteur betwist dat de voorbelasting op deze huisvestingskosten geheel aftrekbaar is. Volgens de inspecteur is niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de afnemer van de prestaties is, laat staan dat deze kosten direct dan wel indirect verband houden met belaste ondernemersactiviteiten. Mogelijk is deels sprake van privé-uitgaven, aldus de inspecteur. Volgens de inspecteur is ook onduidelijk of de kosten wel betrekking hebben op het natuurhuisje (en de inspiratietuin), en als dat al zo is, wie de afnemer van die kosten is. Het natuurhuisje is immers gebouwd op grond van [B.V. 2] en ook de inspiratietuin behoort aan [B.V. 2] toe, terwijl van enig gebruiksrecht ten behoeve van belanghebbende niet is gebleken. Verder wijst de inspecteur erop dat de bouw- en inrichtingskosten van het natuurhuisje zijn geactiveerd op de balansen van de eenmanszaken.
4.1.6.
Voor wat betreft deze kosten heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij de afnemer is van de prestaties. Het natuurhuisje, de inspiratietuin en de investeringen daarin staan niet op naam van belanghebbende maar op naam van [B.V. 2] respectievelijk de eenmanszaken. Daarom is niet aannemelijk dat de combiketel, die immers aard en nagelvast pleegt te worden aangebracht, aan belanghebbende is geleverd. In dit geval is daarom niet aannemelijk dat de factuur de juiste afnemer vermeldt.
4.1.7.
Voor wat betreft de overige diensten acht de rechtbank aannemelijk dat de dienstverleners niet alleen met belanghebbende maar ook met [naam 2] en [naam 3] , al dan niet in de hoedanigheid van directeur van Beheer, een rechtsbetrekking hadden waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en dat de facturen, voor zover ze uitsluitend op naam van belanghebbende staan, dus niet de werkelijke situatie weergeven. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, of in hoeverre, die kosten aan haar als ondernemer in rekening zijn gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om meer aftrek van voorbelasting te verlenen dan het 2/3e deel van de voorbelasting dat door de inspecteur al in aftrek is toegestaan.
Kosten aanlegsteigers (€ 1.172 + € 2.047)
4.1.8.
Belanghebbende betwist niet dat de facturen die zien op de kosten van de aanlegsteigers op naam van [naam 3] staan. Volgens haar staat dit er echter niet aan in de weg dat zij de voorbelasting op deze facturen volledig in aftrek kan brengen.
4.1.9.
De inspecteur stelt zich daartegenover op het standpunt dat volgens hem niet belanghebbende, maar [naam 3] , de afnemer van de prestaties is. Hij voert daartoe aan dat belanghebbende ervoor heeft gekozen de kosten voor de aanlegsteigers bij de eenmanszaken in aanmerking te nemen en dat [naam 3] de aanleg- en onderhoudskosten van de aanlegsteigers in zijn aangiften inkomstenbelasting voor 2018 en 2019 in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de steigers zijn gebruikt voor belaste ondernemersactiviteiten, aldus de inspecteur.
4.1.10.
Uitgangspunt bij de aftrek van voorbelasting is dat deze vermeld moet zijn op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Daarop moet onder meer de naam van de afnemer staan. Vast staat dat de facturen die zien op de aanlegsteigers op naam van [naam 3] staan. Aan de wettelijke factuurvereisten is dus niet voldaan. Dat neemt niet weg dat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting indien aan de materiële voorwaarden voor aftrek is voldaan. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat aan die materiële voorwaarden is voldaan. Zo is niet aannemelijk geworden dat er een rechtsbetrekking heeft bestaan tussen [B.V. 3] (de dienstverlener/leverancier) en belanghebbende – die geen eigenaar is van de steigers – en evenmin dat belanghebbende om andere redenen als afnemer van de prestaties zou moeten worden aangemerkt. Belanghebbendes subsidiaire stelling, dat de voorbelasting op de aanlegsteigerkosten dan bij de eenmanszaken aftrekbaar is, kan in deze procedure niet aan de orde komen.
4.2.
Gelet op het hiervoor overwogene zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd.
Is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd (naheffingsaanslag 9501)?
4.3.
Op grond van de wet [5] vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. In beginsel kan de inspecteur dan een boete van 10% van de verschuldigde belasting opleggen. [6]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen pleitbaar standpunt had bij het geheel aftrekken van de omzetbelasting omdat aannemelijk is dat de leveringen en diensten mede betrekking hebben op privé of andere ondernemingen (zie 4.1.3, 4.1.6 en 4.1.7). Belanghebbende heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Ook overigens ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om de boetes te matigen. De rechtbank acht de boete van € 171 in dit geval passend en geboden.
Is de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd (naheffingsaanslag 9502)?
5. De inspecteur kan een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van belastingplichtige is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan ten onrechte niet, gedeeltelijk niet, of te laat is betaald. [7] De inspecteur dient overtuigend aan te tonen dat de boete terecht is opgelegd. [8] De opzet of grove schuld moet bestaan op het tijdstip waarop de verschuldigde belasting uiterlijk had moeten zijn betaald. [9] Dit betekent dat de vraag of de vergrijpboete in stand kan blijven, voor elk aangiftetijdvak afzonderlijk moet worden beoordeeld. In het geval van belanghebbende is dat per kwartaal (zie 3.4).
5.1.
De inspecteur heeft de boete in dit geval vastgesteld op 25% van het bedrag van de naheffingsaanslag die ziet op de voorbelasting die is begrepen in de facturen voor de aanlegsteigers, omdat volgens de inspecteur sprake is van grove schuld. [10] Grove schuld doet zich voor indien aan de belastingplichtige een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende bij het doen van aangifte redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat dit tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur bewezen dat sprake is van grove schuld. Vast staat dat de facturen voor de aanlegsteigers niet op naam van belanghebbende zijn uitgereikt, maar op naam van [naam 3] en dat de kosten voor de aanlegsteigers bij de eenmanszaken in aanmerking zijn genomen (zie ook 4.1.8). Belanghebbende, in de persoon van haar (indirect) bestuurders [naam 3] en [naam 2] , moet dan hebben beseft dat zij niet de afnemer van (de diensten aan) die steigers was. Door de op deze facturen vermelde omzetbelasting desondanks als voorbelasting op haar aangiften in aftrek te brengen heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is voldaan. De inspecteur heeft de vergrijpboete dan ook terecht opgelegd.
5.3.
Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven tot matiging van de vergrijpboete. De rechtbank acht de boete van € 804 in dit geval passend en geboden.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
6. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen, de boete- en de belastingrentebeschikkingen, zoals deze luiden na uitspraken op bezwaar, in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 25 juni 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
2.€ 283 + 356 + € 259 + € 752 + € 9 + € 23 + € 37 = € 1.719.
3.€ 229 + € 1.172 + € 2.047 = € 3.448.
4.Artikel 15, eerste lid, Wet OB.
5.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Artikel 67c van de AWR met inachtneming van paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
7.Artikel 67f van de AWR.
8.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
9.Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:492, r.o. 3.5.2.
10.Artikel 67f van de AWR met inachtneming van paragraaf 25, eerste en tweede lid, en paragraaf 28, eerste lid, van het BBBB.