ECLI:NL:RBZWB:2024:431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/5816
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning en de afwijzing van het verzoek om heropening van het onderzoek ter zitting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 438.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond heeft verklaard en dat de belanghebbende niet op de zitting is verschenen, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het verzoek van de belanghebbende om heropening van het onderzoek ter zitting is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat het algemeen belang van een doelmatige procesgang prevaleert boven de persoonlijke aanwezigheid van de gemachtigde. De rechtbank heeft ook het verzoek van de belanghebbende om vrijstelling van het griffierecht afgewezen, omdat er geen gegevens zijn verstrekt die wijzen op betalingsonmacht. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 438.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen eigenaar en gebruiker van de gemeente Breda voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De heffingsambtenaar heeft verzocht belanghebbende te veroordelen tot het betalen van een proceskostenvergoeding aan de heffingsambtenaar op grond van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de heffingsambtenaar, [naam 1] en [taxateur 1] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.
1.5.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op
9 november 2023 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres Postbus 14000 te 3508 SB Utrecht, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van Post NL is gebleken dat de brief op 14 november 2023 is afgehaald bij een PostNL-locatie, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder aanwezigheid van belanghebbende en diens gemachtigde.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning uit 1983 met een oppervlakte van 100 m², een aanbouw van 14 m², een zolder van 46m2, een garage van 32 m², een dakkapel van 3 m² en een perceel van 405 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
Verzoek om heropening van het onderzoek ter zitting
4. De rechtbank heeft op 19 december 2023 een brief van de gemachtigde ontvangen waarin onder meer is gevraagd om het onderzoek ter zitting te heropenen. Hierin schrijft de gemachtigde, voor zover thans van belang, het volgende:

Ik leg nadrukkelijke vast dat ik omstreeks 09.25 uur telefonisch contact heb gezocht met de griffie om te melden dat ik vertraagd was door een file én een groot ongeluk op weg naar u toe. De heer [naam 2] heeft mij uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij u -én de griffier- terstond zou informeren én dat het „géén probleem" was. Om 09.45 uur belde ik nogmaals de griffie en een vrouwelijke collega van hem meldde mij dat „alles akkoord" was.”
4.1.
De behandeling van de zaak is, zoals aangekondigd, gestart om 9:30 uur. Voor de behandeling van de zaak was ongeveer 25 minuten uitgetrokken, hetgeen is vermeld in de uitnodiging. Tijdens de behandeling hebben de rechter en de griffier om 9:37 uur een e-mail ontvangen waarin stond dat de gemachtigde 20 minuten vertraagd was. Om 9:56 uur, nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, hebben de rechter en de griffier een e-mail ontvangen waarin stond dat de gemachtigde over 3 minuten in de parkeergarage zou arriveren.
5. De rechtbank heeft bij het besluit om behandeling op de zitting voort te zetten het belang van de belanghebbende dat zijn gemachtigde persoonlijk ter zitting aanwezig is en de reden waarom deze te laat was voor de zitting, afgewogen tegen het algemeen belang van een doelmatige procesgang. [1] De bespreking van deze zaak op de zitting was al ruimschoots begonnen, toen de rechtbank de e-mail ontving. Drukte in de ochtendspits op de A27 is bovendien niet ongebruikelijk en vormt daarom geen gewichtige reden voor uitstel van de behandeling. Van een professioneel gemachtigde, die regelmatig cliënten vertegenwoordigt bij zittingen voor deze rechtbank, mag worden verwacht dat hij rekening houdt met de reistijd en zorgt dat hij tijdig aanwezig is voor de behandeling van de zaken van zijn cliënten. [2] De rechtbank overweegt verder het hier gaat om een WOZ-zaak waarin de gemachtigde tijdens het vooronderzoek geen specifieke gronden heeft ingediend, alleen een standaard beroepschrift en een standaard pinpoint-brief. Tot slot overweegt de rechtbank dat de gemachtigde aan de mededelingen van de griffiemedewerkers – als deze al zo zijn gedaan – niet het vertrouwen kon ontlenen dat de rechtbank de behandeling zou schorsen in afwachting van zijn komst.
5.1.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het algemene belang van een doelmatige procesgang prevaleert. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen.
Griffierecht
6. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een vrijstelling van betaling van het griffierecht op goede gronden afgewezen. Belanghebbende heeft namelijk geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor een vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dus terecht het griffierecht ter zake van dit beroep betaald.
Nadere stukken
7. Op 20 december 2023, dus na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft de rechtbank stukken ontvangen van de zijde van de gemachtigde. Deze stukken worden daarom niet meegenomen bij de beoordeling van deze zaak. Zij worden evenmin tot de gedingstukken gerekend en maken geen deel uit van het procesdossier.
Inhoudelijk
8. Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Tegen de aanslag OZB zijn geen aparte gronden aangevoerd.
8.1.
De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 438.000.
Toetsingskader van de rechtbank
9. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [3]
10. De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
10.1.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een matrix ten grondslag gelegd, opgemaakt door [taxateur 2] , op 12 november 2023, aldus de heffingsambtenaar.
10.2.
In de matrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 490.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen te [plaats] . Ter zitting heeft de taxateur de matrix toegelicht en gesteld dat de referentiewoningen ook vrijstaande woningen zijn die gelegen zijn in de buurt van de woning dan wel een vergelijkbare waardegebied. Verder heeft de heffingsambtenaar nogmaals toegelicht dat de zolder van belanghebbende een vlizotrap heeft, maar dat aan de foto’s van belanghebbende is te zien dat de zolder als woonruimte gebruikt wordt. Aangezien een vaste trap ontbreekt, is de vierkantemeterprijs van de zolder aanzienlijk lager gewaardeerd (€ 300 m2) ten opzichte van de woonoppervlakte van de begane grond van de woning (€ 2.000 m2).
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, nu de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met het bouwjaar, de staat van de woning zoals voorzieningen en onderhoud en de onderlinge verschillen met de referentiewoningen. Belanghebbende heeft enkel algemeen geformuleerde gronden aangevoerd en op geen enkele wijze specifiek gemaakt waarom de waarde te hoog zou zijn vastgesteld. Gelet hierop is het gelijk aan de heffingsambtenaar.
Motiveringsbeginsel/zorgvuldigheidsbeginsel
11. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond heeft verklaard zonder inhoudelijk in te gaan op de door belanghebbende aangevoerde gronden. Naar de rechtbank begrijpt, doet belanghebbende een beroep schending van het motiveringsbeginsel dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel.
11.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde een groot aantal verzoeken om informatie gedaan. Deze verzoeken, die in beroep zijn herhaald, behelzen geen concrete, op de bestreden uitspraak, de beschikking of de aanslag betrekking hebbende bezwaargronden. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de tijdens de bezwaarfase aangedragen gronden gemotiveerd verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van schending van het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel.
11.2.
Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat zijn hoorrecht geschonden is, verwerpt de rechtbank dit standpunt. Uit de verklaring van de heffingsambtenaar ter zitting is naar voren gekomen dat de gemachtigde met de heffingsambtenaar heeft afgesproken om het horen schriftelijk plaats te laten vinden waarbij de heffingsambtenaar toe heeft gezegd dat bij een gegrond bezwaar een procespunt voor het horen zou worden toegekend.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
12. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
12.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 2 maart 2022. De rechtbank doet uitspraak op 25 januari 2024. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Conclusie
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
14. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om (de gemachtigde van) belanghebbende in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen (zie 1.3). Daarbij wijst de heffingsambtenaar op verschillende uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven over het gedrag van de gemachtigde. Hoewel de gemachtigde van belanghebbende in bezwaar en in beroep op gestandaardiseerde wijze procedeert, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat sprake is van misbruik van procesrecht. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van belanghebbende of diens gemachtigde. De rechtbank verwijst naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [4] en van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland. [5]

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 25 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2732, overwegingen 6.1.1 en 6.1.2. Deze uitspraak heeft overigens betrekking op deze gemachtigde.
2.De rechtbank kan niet vaststellen dat er op 14 december 2023 tussen 08:00 uur en 09:30 uur een file stond op de A27 Utrecht – Breda door een groot verkeersongeval. De gemachtigde heeft deze stelling niet aannemelijk gemaakt.
3.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
4.De uitspraak van 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:674.
5.De uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2562.