ECLI:NL:GHARL:2023:674

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
21/01656 t/m 21/01661
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woningen onder de Wet WOZ met betrekking tot onroerende zaken in Hilversum

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van zes appartementen in Hilversum, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarden voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld op respectievelijk € 97.000, € 123.000, € 98.000, € 92.000, € 72.000 en € 85.000, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Na afwijzing van het bezwaar door de heffingsambtenaar, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Tijdens de zitting op 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, de argumenten toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een taxateur. De belanghebbende stelde dat de WOZ-waarden te laag waren en verzocht om een verhoging van € 7.500 per appartement. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de waarden correct waren vastgesteld, waarbij hij verwees naar een waardematrix die door een gediplomeerd WOZ-taxateur was opgesteld.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te laag waren. De referentieobjecten waren vergelijkbaar en de heffingsambtenaar had voldoende rekening gehouden met de verschillen. Het Hof verwierp de argumenten van de belanghebbende, die niet met concrete gegevens waren onderbouwd. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht en dat de Rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01656 tot en met 21/01661
uitspraakdatum: 24 januari 2023
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 11 augustus 2021, nummers UTR 20/4118, 21/3278, 21/3279, 21/3280, 21/3281 en 21/3282 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarden van de onroerende zaken [adres1] 14, 14A, 14B, 14C, 14D en 14E te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op respectievelijk € 97.000, € 123.000, € 98.000, € 92.000, € 72.000 en € 85.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting (ter zake van de eigendom) voor het jaar 2020 vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [de taxateur] , taxateur, namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. Het betreft appartementen die door belanghebbende aan derden worden verhuurd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de appartementen op de waardepeildatum 1 januari 2019.
3.2.
Belanghebbende bepleit in hoger beroep verhoging van de waarde van elk van de zes appartementen met € 7.500.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarden van de zes appartementen niet te hoog zijn vastgesteld. Naar zijn mening is sprake van misbruik van procesrecht van de zijde van belanghebbende. Om die reden verzoekt hij belanghebbende te veroordelen in de proceskosten van de heffingsambtenaar in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 750.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd hogere waarden dan door de heffingsambtenaar zijn vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarden niet te laag zijn. De vraag of de heffingsambtenaar in deze bewijslast is geslaagd moet worden bezien in het licht van hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden verwijst de heffingsambtenaar naar de door hem overgelegde, door een gediplomeerd Woz-taxateur opgestelde, waardematrix waarin de waarden van de appartementen [adres1] 14, 14A, 14B, 14C, 14D en 14E zijn getaxeerd op respectievelijk € 97.000, € 123.000, € 98.000, € 92.000, € 72.000 en € 85.000 naar waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2019. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn drie appartementen en een benedenwoning te [plaats1] , als referentieobject voor alle zes de appartementen gebruikt. Daarbij is rekening gehouden met kwaliteit (K), onderhoud (O), uitstraling (U), doelmatigheid (D) en voorzieningen (V) van de appartementen en de referentieobjecten. Voor ligging (L) is zowel voor de zes appartementen als voor de vier referentieobjecten factor 3 toegekend.
Object
Bouw-jaar
KOUDV
Bruto inhoud
Opstal (m3)
Waarde opstal (€)
Prijs per m3 (€) (bij gelijke KOUDV factoren als [adres1] 14 t/m 14E)
Bijgebouwen/Tuin
WOZ-waarde
- Koopsom (€)
- Datum koop- contract
- Koopsom (€) geïndexeerd naar wpd
[adres1] 14
1904
3 3 3 3 3
82
97
1.182
97
[adres1] 14A
1904
3 3 3 3 3
97
105.4
1.086
30 m2 tuin à € 420/m2
Berging € 5.000
123
[adres1] 14B
1904
3 3 3 3 3
84
98
1.166
98
[adres1] 14C
1904
3 3 3 3 3
75
92
1.226
92
[adres1] 14D
1904
3 3 3 3 3
56
72
1.285
72
[adres1] 14E
1904
3 3 3 3 3
56
80
1.428
Dakkapel € 5.000
85
[adres2] 75E
1926
3 2 3 3 2
100
100.838
1.165
Dakkapellen € 10.000
VVE-reserve € 661,97
117
29-05-2019
111.5
[adres3] 19
1926
3 3 3 3 2
170
166.983
1.067
Berging € 5.000
Tuin € 5.880
VVE-reserve € 136,26
185
09-05-2019
178
[adres3] 72A
1920
3 2 3 3 2
217
190.263
1.012
VVE-reserve € 1.838,44
190.2
19-12-2018*
192.102
[adres2] 111B
1935
3 2 3 3 2
105
128.8
1.418
VVE-reserve (slapend)
115
07-12-2017
128.8
* transportdatum
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar, in het licht van hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden van de appartementen niet te laag zijn vastgesteld. De gehanteerde referentieobjecten zijn gelegen in de nabije omgeving van de appartementen en hebben een vergelijkbare ligging, kwaliteit, uitstraling en doelmatigheid. Met de verschillen tussen de appartementen en de referentieobjecten heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof voldoende rekening gehouden.
4.5.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de waarden van de zes appartementen met € 7.500 elk moeten worden verhoogd, maar heeft deze stelling niet met concrete, objectieve gegevens onderbouwd. Eerst ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de stelling betrokken dat de in de waardematrix gehanteerde standaardwaarden van tuingrond, dakkapellen en bergingen niet zijn onderbouwd en overigens niet juist kunnen zijn omdat dergelijke standaardwaarden geen rekening houden met onderlinge verschillen. Het Hof acht deze eerst ter zitting van het Hof ingenomen stelling van belanghebbende tardief. Belanghebbende had deze stelling eerder in de stukken naar voren kunnen en moeten brengen, zodat de heffingsambtenaar daarop had kunnen reageren. Belanghebbende heeft niet aan kunnen geven waarom deze stelling niet eerder is betrokken. Anders dan belanghebbende stelt, kan deze stelling niet gelezen worden in de algemene bewoordingen van punt 8. van de pinpointbrief van 23 november 2022. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar nog toegelicht dat voor de waardering van tuingrond vaste prijzen worden gehanteerd. Voorts heeft hij onweersproken gesteld dat de grondstaffels, waarvan bij de waardering van appartementen overigens geen gebruik wordt gemaakt, voorafgaand aan het hoorgesprek aan de gemachtigde van belanghebbende zijn verstrekt.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de gemachtigde van belanghebbende misbruik van procesrecht maakt door het indienen van slechts algemene beroepsgronden en het herhaaldelijk wisselen van standpunt en dat hij daarmee de goede procesorde verstoort. De heffingsambtenaar verzoekt het Hof daarom belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank in de onderdelen 7 en 8 van haar uitspraak op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat niet is gebleken dat belanghebbende misbruik maakt van procesrecht. Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne en voegt daar nog aan toe dat ook het slechts aanvoeren van algemene beroepsgronden niet betekent dat sprake is van misbruik van procesrecht. Nu naar het oordeel van het Hof geen sprake is van misbruik van procesrecht bestaat geen aanleiding tot het veroordelen van belanghebbende in de proceskosten.
Slotsom
4.7.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De vraag of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard kan in het midden worden gelaten. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033 behoeft het dictum van de Rechtbank niet te worden gecorrigeerd - en behoeft de uitspraak van de Rechtbank derhalve niet te worden vernietigd - in het geval waarin correctie van het dictum geen enkel belang van belanghebbende kan dienen. Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep de vastgestelde waarden van de appartementen betwist. Nu zowel niet-ontvankelijkverklaring als ongegrondverklaring van het beroep in de weg staan aan wijziging van de vastgestelde waarden en aan het om die reden toekennen door de Rechtbank van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende en terugbetaling van griffierecht, is met vernietiging door het Hof van de uitspraak van de Rechtbank geen enkel redelijk belang van belanghebbende gediend.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. E. Breedveld en mr. J.A. Monsma in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.