ECLI:NL:RBZWB:2024:4258

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/2744 WVW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een cursus over verantwoord rijgedrag door het CBR na snelheidsovertreding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een cursus over verantwoord rijgedrag door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiser had op 21 januari 2023 een snelheidsovertreding begaan, waarbij hij binnen de bebouwde kom met 88 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid 30 kilometer per uur was. Het CBR baseerde zich op een proces-verbaal van de politie, waarin deze overtreding was vastgelegd. Eiser stelde dat hij niet harder had gereden dan toegestaan en dat de strafrechter twijfels had over de snelheidsovertreding, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR op de juistheid van het proces-verbaal mocht afgaan.

De rechtbank concludeert dat het CBR geen ruimte had voor een belangenafweging bij de oplegging van de cursus, aangezien de wettelijke grondslag dwingendrechtelijk is. Eiser had verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank werd toegewezen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van het CBR om de cursus op te leggen in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de rol van het CBR in het handhaven van rijvaardigheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2744 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1. In het besluit van 2 februari 2023 heeft het CBR aan eiser een cursus over verantwoord rijgedrag opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven, omdat het CBR volgens vaste rechtspraak mocht uitgaan van de informatie van de politie en er op grond van de wet geen ruimte bestaat voor een belangenafweging. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen dat besluit.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met de brief van 15 september 2023. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en drs. [naam] namens het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 21 januari 2023 hebben twee verbalisanten van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtsbelofte een proces-verbaal opgemaakt. Hieruit blijkt dat zij op diezelfde datum hebben geconstateerd dat eiser binnen de bebouwde kom op de Oude Kerkstraat in Made (gemeente Drimmelen) met een auto de ter plaatse toegestane snelheid met 58 kilometer per uur overschreed. Eiser reed op dat moment namelijk met een gecorrigeerde snelheid van 88 kilometer per uur, terwijl daar maximaal 30 kilometer per uur mocht worden gereden. Deze overschrijding is vastgesteld met behulp van een geijkte boordsnelheidsmeter met een onderlinge afstand van ongeveer 100 meter en over een afstand van ongeveer 500 meter.
2.2.
Naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal is aan het CBR de mededeling gedaan dat het vermoeden bestond dat eiser niet langer beschikte over de vereiste rijvaardigheid. Met het besluit van 2 februari 2023 heeft het CBR aan eiser een cursus over verantwoord rijgedrag opgelegd. Met het bestreden besluit van 29 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het aan eiser opleggen van een cursus over verantwoord rijgedrag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
5. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Eiser heeft verzocht om een vrijstelling van het betalen daarvan wegens betalingsonmacht. Hij heeft verklaard dat hij niet in staat is om griffierecht te betalen en hij heeft ter onderbouwing hiervan gegevens verstrekt. Dat beroep is door de griffier voorafgaand aan de zitting voorlopig toegewezen. Op de zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat hij met zijn bijbaan ongeveer € 100,00 per twee weken verdient en dat de auto, waar hij op 21 januari 2023 in reed, eigendom van zijn ouders is. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek kan worden toegewezen, omdat hij niet beschikt over een netto-inkomen van minimaal 95% van de bijstandsnorm en hij geen vermogen heeft waaruit hij het griffierecht kan betalen. Eiser is niet in verzuim met de betaling van het griffierecht. Zijn beroep is dan ook ontvankelijk.
Mocht het CBR uitgaan van het proces-verbaal van de politie?
6.1.
Eiser stelt dat het onjuist is dat hij harder heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid. De uitdraai uit het officiële logbestand van de personenauto, waar hij op 21 januari 2023 in reed, biedt meer bewijs hiervan dan wat de politie hierover heeft opgeschreven. Daarnaast twijfelt de strafrechter in de strafzaak over de snelheidsovertreding aan het proces-verbaal van de politie en daarom heeft de strafrechter nader onderzoek gelast.
6.2.
De bevoegdheid om een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid op te leggen, is neergelegd in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en nader uitgewerkt in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) en de daarbij behorende bijlage. Voor het opleggen van zo’n educatieve maatregel is vereist dat een schriftelijke mededeling is gedaan bij het CBR, die inhoudt dat bij de politie een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van een motorrijtuig. Zo’n educatieve maatregel is erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd hoeven, anders dan in het strafrecht, dan ook niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Slechts bij het bestaan van een vermoeden dat een houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid, is het CBR verplicht om tot de oplegging van een educatieve maatregel te besluiten. [1] Ook is voor het bestaan van dit vermoeden geen aanhouding in strafrechtelijke zin, strafrechtelijke vervolging of strafrechtelijke veroordeling nodig. [2] Verder is het vaste rechtspraak dat de bestuursrechter zich niet zonder meer hoeft te conformeren aan een ongemotiveerd oordeel van een strafrechter. [3]
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, die heeft geleid tot het opleggen van de cursus, berust op de gebeurtenis op 21 januari 2023 zoals neergelegd in het proces-verbaal van diezelfde datum. Het proces-verbaal is op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten. Volgens vaste rechtspraak mag het CBR in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden vastgesteld of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd. [4] Dat de strafrechter nader onderzoek naar de bevindingen van de politie zou willen laten verrichten, brengt niet zonder meer met zich mee dat de grondslag aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 en aan het besluit tot het opleggen van een educatieve maatregel gedrag en verkeer is komen te vervallen. Eiser heeft in beroep volstaan met de enkele stelling dat de strafrechter twijfels heeft over de inhoud van het hiervoor genoemde proces-verbaal en verder onderzoek heeft gelast. Deze stelling van eiser is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om te kunnen oordelen dat de grondslag aan de besluitvorming van het CBR is komen te ontvallen. De door eiser overlegde log van de betrokken personenauto, waaruit blijkt dat hij die dag over een afstand van 25 kilometer gemiddeld 31 kilometer per uur heeft gereden, sluit ook niet uit dat hij over een afstand van 500 meter 88 kilometer per uur reed. Dit betekent dat wordt uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal. Het CBR mocht het bestreden besluit hierop baseren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had het CBR ruimte om belangen af te wegen?
7.1.
Eiser stelt dat er geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
7.2.
De wettelijke grondslag voor het opleggen van een educatieve maatregel gedrag en verkeer is dwingendrechtelijk van aard. Dit betekent dat als sprake is van één van de gevallen als genoemd in artikel 14, eerste lid, van de Regeling, het CBR verplicht is zo’n maatregel op te leggen. Er was daarom voor het CBR geen ruimte om een belangenafweging te maken. De rechtbank kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in eisers geval niet gebleken. Dat eiser naast zijn studie druk is met de ondersteuning van zijn ouders, die allebei werken, in de zorg voor zijn hulpbehoevende zusje is daarvoor onvoldoende. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat de kosten voor de cursus over verantwoord rijgedrag niet onredelijk worden geacht. [5] Bovendien heeft eiser een betalingsregeling getroffen voor het voldoen van deze kosten. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot het aan eiser opleggen van een cursus over verantwoord rijgedrag in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 21 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994)
Artikel 130, eerste lid
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b
Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien: ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets of een rijbewijsplichtige landbouw- of bostrekker of een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer per uur of meer op wegen binnen de bebouwde kom.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de AbRvS van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1877.
2.Zie de uitspraak van de AbRvS van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:177.
3.Zie de uitspraak van de AbRvS van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:854.
4.Zie de uitspraak van de AbRvS van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:177.
5.Zie de uitspraak van de AbRvS van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1877.