202104839/1/A2.
Datum uitspraak: 23 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2021 in zaken nrs. 20/2755 en 21/395 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2020 heeft het CBR [appellante] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 september 2020 heeft het CBR het rijbewijs van
[appellante] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2021 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 19 juni 2020 en 10 december 2020 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2022, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. S. Sheikchote, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 31 januari 2020 is de auto van [appellante] betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval. Kort daarna is [appellante] aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal volgt dat bij [appellante] een ademalcoholgehalte van 805 µg/l is vastgesteld. Het CBR heeft vervolgens de mededeling ontvangen van het vermoeden dat [appellante] niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en AM, waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Bij het besluit van 19 juni 2020 heeft [appellante] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd gekregen en is de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Het onderzoek bestond uit een bloedonderzoek en een onderzoek door psychiater G.A. Kunst. Kunst heeft bij rapport van 14 juli 2020 verslag gedaan van zijn bevindingen en heeft de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ gesteld. Naar aanleiding van deze diagnose heeft het CBR bij het besluit van 17 september 2020 vastgesteld dat [appellante] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid en heeft het rijbewijs van [appellante] ongeldig verklaard voor alle categorieën. [appellante] heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt die door het CBR beide ongegrond zijn verklaard. Vervolgens heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank. [appellante] heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van deze beroepen aan te houden in afwachting van de uitkomst van de strafrechtelijke procedure. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de uitkomst van de strafrechtelijke procedure af te wachten.
Wettelijk kader
2. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter in de regel niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter. De feiten waarop het vermoeden van ongeschiktheid gebaseerd is hoeven in het bestuursrecht niet wettig en overtuigend bewezen te worden. Ook hoeft er geen sprake te zijn van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen dat [appellante] onder invloed van een alcoholgehalte hoger dan 785 µg/l als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] kort na haar aanhouden en op het politiebureau heeft verklaard dat zij zelf in haar auto heeft gereden. Gelet op artikel 6, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder j, en artikel 23 van de Regeling, was het CBR gehouden om het rijbewijs van [appellante] te schorsen en om haar een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het CBR uit mocht gaan van de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ en het rapport van de psychiater aan het ongeldig verklaren van het rijbewijs van [appellante] ten grondslag heeft mogen leggen.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4. [appellante] betoogt dat het Openbaar Ministerie in een strafrechtelijke procedure [appellante] ten laste heeft gelegd, kort gezegd, rijden onder invloed (artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994)) en het verlaten van de plaats van het ongeval (artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994). De politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, heeft [appellante] op vordering van de officier van justitie, bij uitspraak van 16 juli 2021 voor beide feiten vrijgesproken. Gelet op deze uitspraak is [appellante] van mening dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2020), hoeft de bestuursrechter zich niet zonder meer te conformeren aan een ongemotiveerd oordeel van een strafrechter, in dit geval de vrijspraak van het aan [appellante] tenlastegelegde. De door de Afdeling te beantwoorden vraag is of de grondslag aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 door de vrijspraak is komen te ontvallen en/of uit de vrijspraak valt af te leiden dat de desbetreffende processen-verbaal, waarop het CBR zich mede heeft gebaseerd, zodanige onjuistheden bevatten dat deze niet aan de besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd. Dat [appellante] is vrijgesproken van het haar tenlastegelegde brengt dus niet zonder meer met zich dat de grondslag aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 en aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs is komen te vervallen. Dit zou het geval kunnen zijn indien de motivering van de vrijspraak hier aanleiding toe zou geven. Indien de uitspraak niet is voorzien van een motivering valt uit die uitspraak ook niet af te leiden dat de processen-verbaal of het rapport van de psychiater onjuistheden bevatten en daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd. 4.2. [appellante] heeft in hoger beroep volstaan met de enkele mededeling dat zij van de tenlastegelegde feiten is vrijgesproken. Zij heeft alleen de tenlastelegging maar niet de uitspraak van de politierechter overgelegd. Deze mededeling over een vrijspraak zonder nadere onderbouwing is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de grondslag aan de besluitvorming van het CBR is komen te ontvallen. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat zij niet de bestuurder van de aangetroffen auto is geweest, strookt dat niet met de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen waarin zij meerdere malen heeft aangegeven wel de bestuurder te zijn geweest.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022
97-995
BIJLAGE - wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
[…]
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
[…]
j. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
[…]
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.