Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, een fietsenmaker en -handelaar. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van 80 fietsen op 9 oktober 2023. Klager stelde dat de fietsen in gebruik waren bij zijn bedrijf en dat het Openbaar Ministerie had besloten de fietsen te vervreemden, omdat de verklaring van klager onvoldoende overtuigend zou zijn. Klager verzocht om teruggave van de fietsen of, indien deze reeds verkocht waren, om de opbrengst daarvan.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 30 april 2024, waar de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en de gemachtigd raadsman mr. A.A. Nunnikhoven aanwezig waren, werd vastgesteld dat klager niet was verschenen. De officier van justitie gaf aan dat het belang van strafvordering zich niet langer verzette tegen teruggave van de 80 fietsen, maar dat deze inmiddels al verkocht waren. De opbrengst van de verkoop bedroeg € 9.397,22.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift gegrond was en gelastte de teruggave van de opbrengst aan klager. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De beslissing werd genomen op basis van de vaststelling dat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij het voortduren van het beslag en dat klager als rechthebbende kon worden aangemerkt. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 mei 2024.