Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 februari 2014, met nummer RK 13/1661. De klager, geboren in 1971, had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager werd in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard door de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep. De advocaat van de klager, mr. J.J.J. van Rijsbergen, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan de Hoge Raad is voorgelegd.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en heeft de Hoge Raad verzocht om een beslissing te nemen over terug- of verwijzing. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn vermeld, zijn door de Hoge Raad gevolgd.
In de beslissing van de Hoge Raad, gegeven op 3 maart 2015, is de bestreden uitspraak vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de raadsheren J. de Hullu als voorzitter, Y. Buruma en V. van den Brink aanwezig waren, samen met de griffier S.P. Bakker.