ECLI:NL:RBZWB:2024:4090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 23-026712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kosten rechtsbijstand in strafzaak na sepot

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 2002, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Joris. Het verzoek betreft de toekenning van kosten voor rechtsbijstand, na een sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie op 1 augustus 2023. Verzoeker heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand in het kader van een strafzaak die is geseponeerd. De advocaat heeft aangevoerd dat de gedeclareerde kosten in de piketfase voor vergoeding in aanmerking komen, ondanks dat de piketmelding door een andere advocaat was geaccepteerd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten in de piketfase niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat verzoeker recht had op gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de advocaat niet de piketmelding heeft geaccepteerd en dat verzoeker op betalende basis is bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot vergoeding van € 904,23 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift toegewezen, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.584,23. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-191187-23
rk-nummer: 23-026712
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 25 oktober 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 904,23, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 1 augustus 2023;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 23 april 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. A.M.J. Joris als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Standpunt verzoeker:
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand gemaakt in het kader van de strafzaak. Verzocht wordt om hem hiervoor een bedrag ter hoogte van € 904,23 toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In aanvulling daarop en in reactie op het schriftelijk ingenomen standpunt van de officier van justitie is aangevoerd dat de gedeclareerde kosten in de piketfase wel degelijk voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel de advocaat het eens is met de gebruikelijke jurisprudentie dat, op het moment dat een piketmelding wordt geaccepteerd, de advocaat een cliënt dan ook moet bijstaan op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand, ligt het in onderhavig geval anders. Uit de stukken blijkt niet dat onderhavige advocaat de piketmelding heeft geaccepteerd. De melding is namelijk door mr. Romme geaccepteerd. Op enig moment is zij tot de conclusie gekomen dat zij verzoeker niet langer kon bijstaan in verband met tegenstrijdige belangen met de medeverdachten. Verzoeker heeft toen tegen mr. Romme gezegd dat hij wilde dat onderhavige advocaat werd gebeld, omdat hij eerder door onderhavige advocaat is bijgestaan. Vervolgens is de advocaat naar het cellencomplex gegaan, waar met verzoeker de afspraak is gemaakt om hem bij te staan op betalende basis. Ten aanzien van het standpunt van het Openbaar Ministerie over de gedeclareerde tijd na de sepotbeslissing is aangevoerd dat een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt als hij stukken binnenkrijgt met betrekking tot de strafzaak en deze niet bespreekt met een cliënt. De advocaat heeft aangevoerd dat hij in onderhavig geval nog een stuk heeft binnengekregen van het Openbaar Ministerie en dat hij verzoeker daarover heeft geïnformeerd. De sepotbeslissing is pas op 7 augustus 2023 ontvangen. Daarnaast stuurt het Openbaar Ministerie sepotbrieven met standaardtekstblokken en is het kennelijk aan de advocaat om een motivering over te brengen aan een cliënt of de sepotbeslissing nader te duiden. De advocaat stelt zich op het standpunt dat hier tijd voor mag worden gedeclareerd. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 januari 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:41). In ieder geval is verzoeker in onderhavig geval geïnformeerd over de sepotbeslissing en is hem gewezen op een mogelijke artikel 12-procedure.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek voor kosten van rechtsbijstand gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 155,90. De gedeclareerde kosten in de piketfase komen niet voor vergoeding in aanmerking. Verzoeker betrof immers een aangehouden verdachte en had in dat kader aanspraak op gefinancierde consultatie- en verhoorbijstand. Niet is gebleken dat verzoeker afstand heeft gedaan van dat recht, waardoor deze kosten onterecht zijn opgevoerd. Dat verzoeker voor zijn verdediging heeft gekozen voor een voorkeursadvocaat doet hier niet aan af. De advocaat heeft de piketmelding geaccepteerd en dit maakt dat artikel 28b jo. 39 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van toepassing is (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2023:1856). Indien verzoeker en de advocaat iets anders zijn overeengekomen, merkt de officier van justitie op dat verzoeker de werkzaamheden van zijn advocaat betaald had kunnen krijgen vanuit de Raad voor Rechtsbijstand gedurende de piketfase. Door overeen te komen dat de advocaat op basis van een uurtarief werkzaam zou zijn en thans daarvoor een vergoeding te verzoeken, is er voor de uren in de piketfase niet gehandeld in overeenstemming met het Reglement Piket Raad voor Rechtsbijstand. Dat het de verzoeker vrijstaat om voor hem financieel ongunstigere afspraken te maken en zo meer schade op te lopen, maakt niet dat de Staat gehouden is om die door de verzoeker zelf veroorzaakte grotere schade te vergoeden (vgl. ECLI:NL:RBLIM:2022:2831). Daarnaast is aangevoerd dat er op 4, 7 en 11 augustus 2023 werkzaamheden zijn verricht, terwijl het voor de advocaat op dat moment duidelijk was, althans had kunnen zijn, dat vervolging tegen verzoeker geen doorgang meer zou vinden. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het redelijk en billijk is om 0,5 uur na de sepotbeslissing te vergoeden. Tot slot kan de forfaitaire vergoeding worden toegewezen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen schriftelijke standpunt met betrekking tot de gedeclareerde kosten in de piketfase. Het standpunt met betrekking tot de gedeclareerde tijd na de sepotbeslissing wordt niet langer gehandhaafd, nu de advocaat in raadkamer heeft toegelicht dat hij de sepotbeslissing pas op 7 augustus 2023 heeft binnengekregen en gelet daarop niet meer dan 0,5 uur is gedeclareerd.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 904,23is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank overweegt daartoe dat doorgaans voor de kosten gedurende de piketfase, indien een verzoeker is aangehouden, de piketmelding door de advocaat is geaccepteerd en verzoeker in dat kader aanspraak kon maken op gefinancierde consultatie- en verhoorbijstand, conform het door de officier van justitie aangehaalde arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juni 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:1856) geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. De advocaat heeft echter in raadkamer gemotiveerd aangevoerd dat onderhavig geval een andere situatie betreft. Uit de thans voorhanden zijnde stukken blijkt niet dat de advocaat mr. Joris de piketmelding heeft geaccepteerd. De rechtbank begrijpt dat de piketmelding is geaccepteerd door een andere advocaat, dat de advocaat mr. Joris verzoeker op enig moment is gaan bijstaan en dat op dat moment met verzoeker is overeengekomen dat hij verzoeker zal bijstaan op betalende basis. Gelet hierop zal de rechtbank het verzochte bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.584,23, bestaande uit:
- € 904,23 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.584,23zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Beheer Derdengelden Van Asselt & Broere Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “Schadevergoeding [verzoeker] /OM 02/191187-23”.
Deze beslissing is op 7 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).