ECLI:NL:GHSHE:2023:1856

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
001054-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in het kader van de piketregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, dat gedeeltelijk was toegewezen. Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de aangewezen raadsman, die was aangewezen op basis van de piketregeling. Het hof stelde vast dat de raadsman overeenkomstig artikel 28b en 39 van het Wetboek van Strafvordering was aangewezen door het accepteren van de piketmelding. De appellant had echter niet aangetoond dat hij de raadsman als gekozen raadsman had aangesteld, noch dat de Raad voor Rechtsbijstand was geïnformeerd over een verdere samenwerking op betalende basis. Het hof benadrukte dat de aanwijzing van de raadsman in het kader van de piketregeling niet gelijkgesteld kan worden aan een toevoeging. De ratio van de wettelijke regeling is om te voorkomen dat een gewezen verdachte achteraf kan afzien van gefinancierde rechtsbijstand en vervolgens een vergoeding kan vorderen van de Staat. Het hof kende wel een vergoeding toe voor de advocaatkosten die betrekking hadden op werkzaamheden na de beëindiging van de piketaanwijzing, en bepaalde dat de totale vergoeding € 1.352,75 bedraagt, inclusief de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH

Raadkamer

Bijzondere zaak, nummer: 001054-22
Raadkamernummer eerste aanleg: 22-009570
Beschikking in hoger beroep op verzoek schadevergoeding ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beschikking op het hoger beroep, ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 18 oktober 2022, gegeven op het verzoek van:

[appellant] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van:
[raadsvrouw] , [vestigingsplaats]
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van:
  • de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering;
  • de kosten voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hoger beroep

De verzoeker – thans appellant – heeft tegen voornoemde beschikking tijdig hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Het hoger beroep is op 2 maart 2023 en 4 mei 2023 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
De appellant is behoorlijk opgeroepen en niet verschenen. De raadsvrouw van appellant is wel ter zitting in raadkamer verschenen en zij heeft verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn.
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van 14 november 2022, de door de raadsvrouw overgelegde stukken en de aanvullende schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van 30 maart 2023.
De schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van 14 november 2022 strekt tot gedeeltelijke toewijzing van het verzoek. Ter zitting in raadkamer heeft de advocaat-generaal voornoemd standpunt gehandhaafd. Bij aanvullende conclusie van 30 maart 2023 heeft de advocaat-generaal kenbaar gemaakt het eerder ingenomen standpunt, ondanks de door de raadsvrouw overgelegde stukken, te handhaven.

De beoordeling

Appellant heeft een vergoeding verzocht van de kosten van zijn raadsvrouw ter hoogte van
€ 1.270,50 inclusief BTW, alsmede de kosten voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift.
Bij beschikking, waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de werkzaamheden die tot en met 9 februari 2022 zijn verricht, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het dossier is gebleken dat de piketcentrale op 8 februari 2022 is ingelicht over de wens van appellant om bij te worden gestaan door zijn reeds toegewezen advocaat, [raadsman] . Deze piketmelding is door [raadsman] geaccepteerd. De werkzaamheden die zijn verricht tot en met 9 februari 2022, de datum waarop appellant in vrijheid is gesteld, hebben in de piketperiode plaatsgevonden en vallen onder de reikwijdte van de toevoeging, die door acceptatie van de piketmelding tot stand is gekomen. De rechtbank kent een vergoeding toe ter hoogte van € 332,75, alsmede een forfaitaire vergoeding van € 680,- voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof overweegt als volgt.
Namens appellant is aangevoerd dat [raadsman] en [raadsvrouw] als gekozen raadslieden zijn opgetreden en er geen declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) is ingediend voor de werkzaamheden in de piketfase. Tijdens het eerste telefonische contact met appellant is door [raadsvrouw] met appellant overeengekomen dat op betalende basis juridische bijstand zou worden verleend. Na de invrijheidstelling van appellant zijn deze afspraken schriftelijk vastgelegd. Deze schriftelijke afspraken zijn in de procedure bij de rechtbank overgelegd.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen in raadkamer is besproken stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
  • Appellant is op 8 februari 2022 aangehouden.
  • Op 8 februari 2022 omstreeks 04.29 uur heeft de politie een meldingsformulier consultatiebijstand op naam van appellant en met vermelding van [raadsman] als voorkeursadvocaat verzonden naar de RvR.
  • Op 8 februari 2022 om 07.01 uur heeft de RvR een piketmelding gemaild aan [raadsman] , die deze piketmelding heeft geaccepteerd.
  • [raadsvrouw] heeft de piketmelding overgenomen en voorafgaand aan het politieverhoor van appellant telefonisch consultatiebijstand verleend.
  • Appellant is na verhoor op 8 februari 2022 om 17.05 uur in verzekering gesteld.
  • Op 8 februari 2022 omstreeks 17.30 uur heeft de politie een meldingsformulier inverzekeringstelling op naam van appellant en met vermelding van [raadsman] als voorkeursadvocaat verzonden naar de RvR.
  • Op 9 februari 2022 is appellant in vrijheid gesteld en om 14.22 uur heeft [raadsvrouw] een e-mail gestuurd naar het Klanten Contact Center van het parket Limburg dat zij de belangen van appellant behartigt en op grond van artikel 30 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) om de stukken verzoekt.
  • Op 10 februari 2022 wordt per e-mail namens de officier van justitie geantwoord dat geen stukken worden verstrekt omdat appellant niet langer als verdachte wordt beschouwd en de zaak is geseponeerd met code 02.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 28b Sv luidt voor zover hier van belang:
Lid 1: … Deze kennisgeving kan achterwege blijven indien de verdachte een raadsman heeft gekozen en deze of een vervangende raadsman tijdig beschikbaar zal zijn.
Lid 2: Indien een verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, desgevraagd rechtsbijstand wenst, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan onverwijld in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 39 Sv luidt voor zover hier van belang:
Lid 1: Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst na de kennisgeving, bedoeld in artikel 28b, eerste en tweede lid, of na de mededeling dat een verdachte in verzekering is gesteld voor wie niet eerder een raadsman is aangewezen, een raadsman aan.
Lid 2: De verdachte kan een voorkeur voor een bepaalde raadsman kenbaar maken.
Lid 4: De aanwijzing eindigt met het aflopen van het ophouden voor onderzoek, dan wel van de inverzekeringstelling en de eventuele verlenging.
Het hof is van oordeel dat [raadsman] als raadsman overeenkomstig artikel 28b jo artikel 39 Sv is aangewezen. [raadsman] heeft de piketmelding geaccepteerd en heeft -naar het hof aanneemt- via de RvR ook de mededeling ontvangen van de inverzekeringstelling.
Niet gebleken dat [raadsman] en/of [raadsvrouw] zich als gekozen raadsman/-vrouw overeenkomstig artikel 38 Sv hebben gesteld, noch dat zij de RvR hebben geïnformeerd dat als gekozen raadsman/-vrouw (op betalende basis) verder zou worden opgetreden.
Uit de melding van de inverzekeringstelling aan de RvR kan worden afgeleid dat in ieder geval de politie ten tijde van de inverzekeringstelling nog in de veronderstelling verkeerde dat krachtens de piketregeling werd opgetreden. Ook in voornoemde e-mail van [raadsvrouw] van 9 februari 2022 aan het parket wordt niet gerept over een optreden als gekozen raadsvrouw.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de aanwijzing van [raadsman] als (voorkeurs)piketadvocaat heeft geduurd tot het moment van het aflopen van de inverzekeringstelling. Dat met de appellant andere afspraken zijn gemaakt en de werkzaamheden niet bij de RvR zijn gedeclareerd, maakt dit niet anders.
Artikel 530 Sv luidt voor zover hier van belang:
Lid 2: Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte … uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend …, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. …
Artikel 44a Wet op de Rechtsbijstand (hierna: WRB) luidt:
Lid 1: Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 530, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
Lid 2: In het geval op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, wordt overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.
Met appellant is het hof van oordeel dat een aangewezen raadsman ex artikel 28b jo artikel 39 Sv niet hetzelfde is als een raadsman die is toegevoegd. Artikel 44a WRB is in de situatie waarin door appellant een kostenvergoeding wordt gevraagd, niet van toepassing. De ratio van de wettelijke regeling van artikel 530 Sv in samenhang met artikel 44a WRB is te voorkomen dat de gewezen verdachte (achteraf) -al dan niet afhankelijk van het (te verwachten) resultaat- kan afzien van verdere gefinancierde rechtsbijstand én na afloop van de zaak een vergoeding kan vorderen van de Staat voor zijn kosten van juridische bijstand. Het hof acht de aanwijzing in het kader van de piketregeling als onderdeel van het totale systeem van gefinancierde rechtsbijstand, vergelijkbaar met de toevoeging in een strafzaak. Bezien tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde ratio en de overige omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de aangewezen raadsman (of zijn vervanger).
Hetgeen namens appellant overigens naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de advocaatkosten die zien op werkzaamheden na 9 februari 2022, het moment waarop de aanwijzing is geëindigd, overeenkomstig de door appellant overgelegde urenspecificatie. De totale tijd die aldus voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt 1 uur en 6 minuten.
Het hof is van oordeel dat in dit geval een uurtarief van € 250,- exclusief BTW billijk is. Van een ongeoorloofde prijsafspraak tussen appellant en het advocatenkantoor is het hof niet gebleken. Het hof kent voor de kosten van rechtsbijstand een vergoeding toe ten bedrage van € 332,75, inclusief BTW. Het hof wijst het meer verzochte af.
Kosten opstellen en indienen verzoekschrift
Het hof kent voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift in eerste aanleg een forfaitaire vergoeding toe van € 680,-. Voor de behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep kent het hof een forfaitaire vergoeding toe van € 340,-.
Het hof kan zich, gelet op het voorgaande, niet verenigen met de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust. Het hof zal de beschikking derhalve vernietigen en beslissen als na te melden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Kent aan appellant ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van
€ 1.352,75
(zegge: duizend driehonderdtweeënvijftig euro en vijfenzeventig eurocent).
Wijst het meer verzochte af.
Aldus beslist door mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. M.J.M. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare raadkamer van dit gerechtshof van 6 juni 2023.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing en gelast de griffier van dit hof binnen zes weken na heden aan appellant te betalen een bedrag van
€ 1.352,75
(zegge: duizend driehonderdtweeënvijftig euro en vijfenzeventig eurocent) door overmaking daarvan op rekeningnummer [rekeningnummer] , onder vermelding van ‘ [kenmerk] ’.