ECLI:NL:RBZWB:2024:406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22-4743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake overdrachtsbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024, wordt het verzet van belanghebbende B.V. tegen een eerdere uitspraak van 7 april 2023 behandeld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen uittreksel van de Kamer van Koophandel was overgelegd. De gemachtigde van belanghebbende stelde dat hij pas later op de hoogte was van de uitspraak, omdat deze niet naar het juiste adres was gestuurd. De rechtbank oordeelt dat de griffier de uitspraak op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van het verzetschrift op 23 mei 2023 eindigde. Het verzetschrift werd echter pas op 11 september 2023 ontvangen, wat betekent dat het te laat was ingediend. De rechtbank overweegt dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is, omdat de gemachtigde aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de rechtbank op de hoogte was van zijn adreswijziging. De rechtbank besluit het verzet te beoordelen en komt tot de conclusie dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat het ontbreken van het uittreksel een verzuim was dat niet tijdig was hersteld. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en laat de eerdere uitspraak in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.J.G.P. Severens),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2023 in het geding tussen

belanghebbende

en

dee inspecteur van de belastingdienst

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2023, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Het beroep ziet op de beschikking overdrachtsbelasting met [aanslagnummer] .
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het verzet op tijd ingediend?
3. Voor het indienen van een verzetschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2]
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op 11 april 2023, zowel per aangetekende post als per gewone post via PostNL aan gemachtigde is verzonden. De aangetekende zending is (op 1 mei 2023) onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd. Uit het dossier blijkt dat de zendingen zijn gestuurd naar het door gemachtigde opgegeven adres. Verder blijkt uit het dossier dat geen adreswijzigingen zijn ontvangen van gemachtigde. De uitspraak is op 2 mei 2023 nogmaals per gewone post aan het door de gemachtigde opgegeven adres gezonden [3] met de mededeling dat als in de eerder toegezonden aangetekende brief een termijn wordt genoemd, deze niet opnieuw aanvangt.
5. De gemachtigde van belanghebbende heeft gesteld dat hij pas later bekend is geworden met de uitspraak van de rechtbank, omdat deze volgens hem niet naar het juiste adres is toegestuurd. De reden hiervan is dat het kantoor van de gemachtigde per 1 april 2023 is verhuisd. Volgens belanghebbende had de griffier, nadat de uitspraak retour was ontvangen en alvorens de uitspraak op grond van artikel 8:38 van de Awb nogmaals toe te zenden, onderzoek moeten verrichten naar de juistheid van het gebruikte adres door het handelsregister van de Kamer van Koophandel te raadplegen of door telefonisch contact op te nemen met gemachtigde.
6. De rechtbank volgt gemachtigde niet in zijn stelling. In artikel 8:38 van de Awb is bepaald dat de griffier, na retourontvangst van een aangetekend verzonden stuk, controleert of “de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de basisregistratie personen stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres”. Bij een bevestigend antwoord, zendt de griffier het stuk nogmaals naar hetzelfde adres, maar dit keer per gewone post (artikel 8:38, lid 1 van de Awb). Bij een ontkennend antwoord verbetert hij, zo mogelijk, het adres en zendt hij de uitnodiging nogmaals per aangetekende brief (artikel 8:38, lid 2 van de Awb). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de griffier een juiste toepassing gegeven aan artikel 8:38 van de Awb.
Uit dit artikel kan naar het oordeel van de rechtbank, niet worden afgeleid dat het na retourontvangst van de aangetekend verzonden uitspraak op de weg van de griffier van de rechtbank lag om de juistheid van het toezendadres te verifiëren door middel van het raadplegen van het handelsregister of door telefonisch contact op te nemen met gemachtigde. De wet vereist enkel een controle in de basisregistratie persoonsgegevens en daarin kan slechts een controle plaatsvinden van gegevens van natuurlijke personen, niet van een rechtspersoon, zoals het kantoor gemachtigde. De griffier heeft aan de hand van het dossier het toezendadres dat is gebruikt voor de aangetekende verzending gecontroleerd en toen bleek dat het toezendadres overeenstemde met het door gemachtigde opgegeven adres, terwijl uit het dossier niet bleek van een wijziging van dat adres, is de uitspraak nogmaals per gewone post verzonden aan het opgegeven adres. Van een onjuiste adressering die te wijten is aan de rechtbank, is geen sprake [4] . De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde daarom op 23 mei 2023.
7. Een verzetschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [5] Het verzet heeft als dagtekening 8 september 2023 en is bij de rechtbank ontvangen op 11 september 2023. Dat is ruim na afloop van de verzetstermijn. Het verzetschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen van het verzetschrift verontschuldigbaar?
8. Omdat het verzetschrift te laat is ingediend, verklaart de rechtbank het verzet in beginsel niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het verzetschrift verontschuldigbaar is. Als dat zo is, dan laat de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
9. Gemachtigde heeft aangevoerd dat hij tijdig een adreswijziging heeft doorgegeven aan het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dat hij ervanuit ging dat de rechtbank een koppeling had met het handelsregister van de Kamer van Koophandel en uit dien hoofde op de hoogte was van de adreswijziging.
10. De rechtbank stelt voorop dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig doorgeven van een adreswijziging rust op de indiener. De rechtbank stelt vast dat gemachtigde de wijziging van het adres tijdig heeft doorgegeven aan de Kamer van Koophandel. De verklaring die gemachtigde ter zitting heeft gegeven voor het niet tevens doorgeven van een adreswijziging aan de rechtbank, acht de rechtbank geloofwaardig. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat gemachtigde in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de rechtbank op de hoogte was van zijn adreswijziging. Gelet op de door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie acht de rechtbank die veronderstelling niet onlogisch. Dit een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Na ontvangst van de uitspraak heeft gemachtigde zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd het verzetschrift ingediend. De termijnoverschrijding is daarom verontschuldigbaar (artikel 6:11 in samenhang gelezen met artikel 8:55 van de Awb). De rechtbank zal het verzet beoordelen.

Beoordeling van het verzet

11. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat geen uittreksel van de Kamer van Koophandel is overgelegd, terwijl daarom wel was gevraagd.
12. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 7 april 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
13. Volgens belanghebbende is voldaan aan alle in artikel 6:5 van de Awb opgesomde voorwaarden, zodat het beroepschrift niet op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk kon worden verklaard. Het abusievelijk niet bijgevoegde uittrekstel van de Kamer van Koophandel is volgens belanghebbende geen constructief vereiste voor een ontvankelijk beroepschrift. Volgens belanghebbende had de rechtbank een afweging moeten maken tussen alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen. De concrete omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend voor de vraag of al dan niet tot niet-ontvankelijkverklaring wordt overgegaan. Belanghebbende verwijst naar de wetsgeschiedenis waarin een belangrijke vingerwijzing wordt gegeven, te weten dat van belang is of het gebrek een goed verloop van de procedure in de weg staat. Als dat niet zo is, dan zal er in de regel geen reden zijn om tot niet-ontvankelijkverklaring over te gaan. Het ontbreken van een uittreksel van de Kamer van Koophandel is volgens belanghebbende niet een gebrek dat een goede beoordeling van de zaak bemoeilijkt.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechtbank van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Indien bij een beroepschrift dat is ondertekend door een andere persoon dan de indiener niet een schriftelijke volmacht is overgelegd, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb [7] .
15. De rechtbank is, anders dan belanghebbende, van oordeel dat indien voor een rechtspersoon beroep wordt ingesteld de rechtbank op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb van de indiener van het beroepschrift mag verlangen dat hij naast een volmacht waaruit blijkt dat hij gerechtigd is beroep in te stellen, een uittreksel van het handelsregister overlegt. Immers aan de hand van zo'n uittreksel kan worden vastgesteld of degene die de volmacht heeft afgegeven bevoegd is de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen [8] .
16. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank terecht van de gemachtigde van belanghebbende (een besloten vennootschap) een uittreksel uit het handelsregister heeft verlangd. Nu de gemachtigde van belanghebbende dit verzuim niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft hersteld, was de rechtbank op grond van artikel 6:6 van de Awb bevoegd het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
17. De rechtbank ziet in hetgeen gemachtigde heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring gebruik heeft kunnen maken.
18. De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 7 april 2023.

Conclusie en gevolgen

19. Het verzet is daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Ter voldoening aan het bepaalde uit artikel 8:38 van de Awb
4.Vgl. Hoge Raad 24 november 2023, ECLI:NL:2023:1625
5.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:9, eerste lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Zie Hoge Raad 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:157, r.o. 1.4
8.Zie Centrale Raad van Beroep 25 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7700