ECLI:NL:RBZWB:2024:3981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/3094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de Dienst Toeslagen, die volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Eiser had eerder een uitspraak van de rechtbank van 17 oktober 2023, waarin de Dienst Toeslagen werd opgedragen om binnen twee weken opnieuw te beslissen. Eiser stelt dat deze termijn niet is nageleefd, wat hem noopte om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen. Hierdoor wordt de Dienst opgedragen om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat de Dienst niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank wijst het verzoek van de Dienst om een lagere dwangsom af, en benadrukt dat het niet aan de rechtbank is om structurele oplossingen voor capaciteitsproblemen van de Dienst te bieden.

De uitspraak concludeert dat de Dienst het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 17 oktober 2023, (ECLI:NL:RBZWB:2023:7199). In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 17 oktober 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing moest nemen. [2]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op de aanvraag van eiser.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.2.
Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3] De rechtbank ziet in deze situatie echter geen aanleiding om die lijn te volgen, omdat de rechtbank bij haar uitspraak van 10 januari 2023 [4] , die voorafging aan haar uitspraak van 17 oktober 2023, al een langere termijn heeft gegeven.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom op te leggen, omdat hij wel op tijd wil beslissen, maar niet in staat is om op tijd te beslissen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 augustus 2023 heeft overwogen is het niet aan de rechtbank om een structurele, collectieve oplossing voor de capaciteitsproblemen van verweerder te bieden. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb.
7.2.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 7 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5.ECLI:NL:RVS:2023:3209, rechtsoverweging 21.