ECLI:NL:RBZWB:2023:7199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_9398
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wijling, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 10 januari 2023, waarin was bepaald dat de Belastingdienst binnen negen weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelde dat de Belastingdienst deze beslissing niet tijdig had genomen, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was. Aangezien de Belastingdienst niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit had genomen, werd de Belastingdienst opgedragen om dit alsnog te doen binnen twee weken na de uitspraak. De rechtbank stelde vast dat in gevallen waarin een bestuursorgaan niet tijdig beslist, er een dwangsom kan worden opgelegd. In dit geval werd de dwangsom vastgesteld op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-.

Daarnaast werd de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 418,50, en moest het griffierecht van € 50,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier mr. M.R. Jouvenaar, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2023, (ECLI:NL:RBZWB:2023:153). In die uitspraak staat dat verweerder binnen negen weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 10 januari 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een nieuwe beslissing moest nemen. [2]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op de aanvraag van eiser.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3] De rechtbank ziet in deze situatie echter geen aanleiding om die lijn te volgen, omdat de rechtbank bij haar uitspraak van 10 januari 2023 al een langere termijn heeft gegeven.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiser een (aanvullend) beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 17 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.