In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 5.136 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 25 april 2024, waar de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de handelsinkoopwaarde van de auto niet verlaagd hoeft te worden wegens schade. Belanghebbende had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de schade niet aannemelijk is gemaakt en dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde correct heeft vastgesteld.
Daarnaast verzoekt belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe, te betalen door de Staat. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding van € 218,75 en terugbetaling van het griffierecht van € 365 door de Staat. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.