ECLI:NL:RBZWB:2024:3783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/4449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslag BPM en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 5.136 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 25 april 2024, waar de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de handelsinkoopwaarde van de auto niet verlaagd hoeft te worden wegens schade. Belanghebbende had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de schade niet aannemelijk is gemaakt en dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde correct heeft vastgesteld.

Daarnaast verzoekt belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe, te betalen door de Staat. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding van € 218,75 en terugbetaling van het griffierecht van € 365 door de Staat. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.136.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende [naam] en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Daartoe is in geschil of de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden verminderd in verband met schade, en of de herleidingsmethode kan worden toegepast. Belanghebbende heeft haar stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur op de zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 8 december 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Porsche Macan GTS met [VIN-nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 12.866. Belanghebbende heeft bij de aangifte een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] B.V. van 6 december 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade vastgesteld van € 12.770 en een waardevermindering wegens een schadeverleden van € 6.189. Belanghebbende heeft in verband met de geconstateerde schade en het schadeverleden de handelsinkoopwaarde op € 44.844 gesteld.
3.1.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Naar aanleiding van die hertaxatie heeft de inspecteur op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 17.796. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Waardevermindering wegens schade?
4. Belanghebbende stelt allereerst dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de door haar gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade.
4.1.
Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd waarin een schadecalculatie is begrepen en waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen. Verder heeft belanghebbende ter onderbouwing van de schade foto’s van de auto overgelegd. De taxateur van DRZ heeft in zijn hertaxatie van de auto geen schade in aanmerking genomen. In het onderdeel “bevindingen/opmerkingen n.a.v. fysieke controle” van zijn rapport geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.3.
De rechtbank heeft de foto’s en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.2 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen.
4.4.
Verder heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease , in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de handelsinkoopwaarde rekening gehouden moet worden met een waardevermindering wegens schade. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde daarom niet tot een te hoog bedrag vastgesteld. De overige stellingen van de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport van belanghebbende behoeven om die reden geen behandeling meer.
Herleidingsmethode
4.6.
Verder is tussen partijen in geschil of de belastingdruk op de auto van belanghebbende moet worden verlaagd in verband met toepassing van de zogenoemde herleidingsmethode.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van belanghebbende die betrekking hebben op de herleidingsmethode niet slagen. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [2] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [3] .
Verzoek om immateriëleschadevergoeding
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
4.9.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 9 mei 2022. De uitspraak op bezwaar is van 19 augustus 2022. De rechtbank doet uitspraak op 6 juni 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met afgerond één maand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Wel kent de rechtbank aan belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [4] De Staat moet deze vergoeding betalen. De Staat wordt ook opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 218,75; en
  • bepaalt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
5.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.